Search result 1 of 1

KRUSEMAN, BOUWSTOFFEN
Persoonlijke Waardeering
page 593 - 721





page: 593


PERSOONLIJKE WAARDEERING.

INHOUD.1Onder de volgende persoonlijke waardeeringen komen er ook voor van nog onder ons levenden. Wij verwijzen daaromtrent naar het gezegde dl. I bladzij 358. Maar wij moeten er hier nog bijvoegen, dat, mogen onze opgaven (die niet verder dan 1879 gaan) soms onjuist zijn, zulks gedeeltelijk te wijten is aan het achterhouden van vrijwillige mededeeling, ook tijdens de uitgaaf van dit boek. In elk geval, een later napluizer brenge den nog levenden na hun dood een vollediger hulde dan kieschheid ons vergunde hier naar hartelust uit te spreken. - Wat de overledenen betreft, die reeds in het 1e deel der Bijdragen voor hun nagedachtenis een plaats vonden, aan dezen mochten wij, om overbodig werk te sparen, met vingerwijzing daarheen, hier slechts een kort woord als herdenking of ter aanvulling wijden.Eenig gewichtig feit in het bestaan der firma''s, of het overlijden van haar hoofden, heeft de volgorde geregeld.

H. Höveker. - D. van Haren Noman. G. B. van Goor. - E. J. Brill. - P. F. Bohn. - Kemink & Zoon. - M. H. Binger. - Jac. Noorduyn. - De Erven Loosjes. - P. N. van Kampen. - Gebr. Belinfante. - Tjeenk Willink. - W. Eekhoff. - Frederik Muller. - A. W. Sijthoff. - S. E. van Nooten. - J. B. Wolters, E. B. ter Horst. - van Druten & Bleeker. - W. P. van Stockum. - H. A. Kramers. - P. van Santen. - H. A. M. Roelants. - C. van der Post Jr. en C. G. van der Post. - M. Wijt & Zonen. - D. A. Thieme. - W. H. Kirberger. - G. L. Funke: - J. C. Loman Jr. - Mart. Nijhoff. - D. Noothoven van Goor. - Gebr. Kraaij. - Gualt. Kolff. - J. L. W. Seyffardt. - A. ter Gunne. - C. L. Brinkman. - J. H. Gebhard. - G. T. N. Suringar.

H. HÖVEKER.

De boekhandel van H. Höveker, in 1870 H. Höveker & Zoon geworden, is, van zijn begin in Mei 1831 af, wat men noemt


page: 594
een specialiteit geweest. In ons land een merkwaardigheid. Höveker heeft als debitant en als uitgever op één enkel vak zich toegelegd, zonder daar ooit van af te wijken. In dat ééne leefde hij, hij ging er geheel in op, het was hem alles. Men moge zijn richting deelen of niet, voor zulk een streven en volharden dient ieder, wie ook, eerbied te hebben. Höveker''s boekhandel heeft een onberekenbaren invloed geoefend op zijn tijd en zijn volk en is een der merkwaardigste voorbeelden van de macht, die een uitgever kan hebben te midden van de maatschappij waarin hij zich beweegt. Het zou alleszins dwaas zijn te beweren, dat van hem is uitgegaan die groote overhelling tot rechtzinnig-christelijke gevoelens, waarvan onze tijd getuige is. Maar dat hij daartoe veel heeft bijgedragen, dat is onbetwistbaar. Evenzeer is het boven bedenking, dat Höveker zijn handel zou hebben aangelegd alleen op stoffelijk winstbejag. Hij heeft uit zijn arbeid groote voordeelen getrokken, dat is zeker. Maar nooit, nooit is dat zijn eenig doel geweest. De bevordering van hetgeen hij, zijn eigen persoonlijkheid, waarachtig goed en het éénnoodige achtte, heeft bij hem als hoofdzaak bovenaan gestaan. Toen Höveker zijn 50jarig jubilé als boekhandelaar mocht vieren, verspreidde hij onder zijn handelsgenooten en vrienden een


page: 595
geschrift bij wijs van dankoffer, en als volkomen oprecht gemeend nemen wij daaruit deze gevoelvolle woorden van den 73-jarigen grijsaard over:

"God heeft dezen boekhandel gesticht. Ik wensch dit luide te verkondigen en aan een ieder duidelijk te verstaan te geven. De geschiedenis getuigt het. Een jongeling zonder eenige opleiding, zonder eenige wetenschappelijke kennis, zonder maatschappelijk onderwijs zelfs, heeft in alle eenvoudigheid den strijd tegen den tijdgeest begonnen en overwinnend gevoerd, en dit is geschied omdat hij geen andere wijsheid en geen ander verstand had dan dat hij Gods Woord had doorzocht en daardoor op den levenden God zijn vertrouwen heeft mogen stellen."

Höveker''s werkzaamheid was voorbeeldig. Zijn fonds beslaat honderden titels, groot en klein. Van oude theologie heeft hij herdrukken gegeven van Avinck, à Brakel, Bunyan, Erskine, van der Groe, Koelman, van Lis, Lodenstein, Myserus, Newton, Owen, Romaine, Smijtegelt; van nieuwere auteurs gaf hij werken en geschriften uit van Beets, Bonnet, Bonar, Capadose, da Costa, Detmar, Godet, Groen van Prinsterer, Gunning, Hasebroek, Hoedemaker, P. Huët, ten Kate, Knapp, Krammacher, de Liefde, Looman, Moody, de Pressensé, van Rhijn, Adama van Scheltema, Schimsheimer, Sonstral, Spurgeon, Chantepie de la Saussaye, Schwartz, Volmar, Gerth van Wijck, Wormser. Onder zijn tijdschriften noemen wij: Het Mannakruikje, De Gids der jeugd, De Vereeniging: Christelijke stemmen, Zondagsblad, De Kindervriend, De Handwijzer, Timotheus, De Christelijke Verzamelaar, De Christenbode, Geïllustreerd Zendingsblad, De Heraut.

D. VAN HAREN NOMAN.

In Juni 1870 overleed te Bellevue nabij Parijs op 65jarigen leeftijd Dirk van Haren Noman, hoofd van den boekhandel Joh.


page: 596
Noman & Zn., die door zijn vader in 1806 te Zaltbommel was opgericht.

De oude Noman was een man van groote handelskracht geweest. Begonnen in een tijd, waarin de toestand van ons land alles behalve gunstig was, had hij niettemin van alle omstandigheden partij getrokken en als uitgever zich bijna meer dan eenig ander geweerd. De eerste 25 jaren van onze eeuw was een hoogst moeielijk tijdperk voor den boekhandel. Een uitgever uit die dagen had meer dan later te worstelen om zijn zaken eenigen omvang te geven en werd soms als van zelv'' ertoe geleid, middelen te baat te nemen, die een ernstig beroepsgenoot van onzen tijd minder met zijn naam en geweten zou kunnen overeenbrengen. Joh. Noman was, evenals vele van de toenmalige uitgevers, meer een fabrikant, dan iemand van letterlievende conscientie. De catalogus van zijn fondsveiling in 1845 levert een bont allerlei van ruim 400 titels, geheel op verkoopbaarheid aangelegd, rijk in school- en kinderboekjes en overigens een gemengde lijst van streng wetenschappelijke tot zeer ondergeschikte zaken toe. Meestal zijn het artikelen van kleinen omvang: handboekjes, zakboekjes, reglementen, wetten, leerredenen van alle richtingen, ook R. C. kerk- en schoolboekjes, prenteboekjes, boertigheden, kinder- en gezelschapsspelen, deviesen voor ulevellen en almanakskluchten, die bij het riem verkocht werden. Onder de schoolboekjes vóór 1819 - een gevolg van de goede zaken, die toen ter tijd daarmeê te maken waren - waren zelfs vrij wat nadrukken; een der redenen waaraan de Vereeniging haar ontstaan te danken heeft. Maar naast dit grillig mengelmoes staan kapitale ondernemingen, als getuigen van Noman''s moed en handelstact: Tijdschrift voor Mathematische Wetenschappen, Bijdragen tot beoefening der Wiskunde, wetboeken, woordenboeken; nieuwe drukken van Martinet''s Katechismus der Natuur 6 deelen, Stuart en Kuijper''s De Mensch 6 deelen, Vosmaer''s Natuurkundig kabinet, van Laar,


page: 597
Tuinboek 24 stukken; Tafereelen van de Staatsomwenteling in Frankrijk 28 deelen, werken van van Hasselt, Gunther, Bussching, Martinet, Ons Vaderland 3 deelen; Mevr. van Meerten''s De Nederlanden 5 deelen; reizen van 5 en 6 deelen; een menigte van stichtelijke lektuur, en letterkunde van allerhanden slag.

Dirk van Haren Noman (die zijn bijnaam aan zijn afstamming van het beroemde geslacht der van Haren''s te danken had), in de zaken van zijn vader opgeleid en na diens dood in 1833 als hoofd optredend, volgde in enkele opzichten de oude overleveringen, maar wist door eigen doorzicht en ijver zijn firma nieuw leven te geven. Daarvan getuigen zijn zelf-opgerichte en overgenomen tijdschriften, Penningmagazijn voor de jeugd, De Honigbij, Tijdschrift voor de Registratie, Christelijk Album, Aglaja en zijn jaarboekje Vergeet mij niet; zijn rechtskundige uitgaven van van der Feen, Hooijer, de Jongh, v. d. Linden, G. K. van Hogendorp, zijn Wetboeken en vooral zijn kloeke onderneming van De Nederlandsche Staatsbladen, welke laatste hem van regeeringswege op een proces joeg, dat evenwel door den hoogen raad in zijn voordeel werd uitgewezen. Daarvan getuigen de degelijke boeken over werktuigkunde, kunst en voor onderwijs, maar bovenal die betreffende onze koloniën, waardoor Noman niet alleen een gansch nieuwe richting aan zijn werkkring gaf, maar waardoor hij zich tevens tot een onwaardeerbaar man voor den geheelen boekhandel maakte. Nauwelijks toch was Noman vrijgesproken ten aanzien van zijn overdruk der Ned. Staatsbladen, of hij legde ook die van Ned. Indië met de Koloniale Wetboeken ter perse. Hij opende zich hierdoor een weg naar onze overzeesche bezittingen, die al spoedig van groot belang zich betoonde. Weldra, in 1850, verscheen bij hem De Indiër, het eerste Nederlandsche dagblad dat geheel aan koloniale belangen was gewijd; het Tijdschrift voor Ned. Indië, achtereenvolgens door van Höevell, Bleeker e. a. met zooveel talent bestuurd en een schat van kennis en


page: 598
voordeel aanbiedende voor het moederland; zoo mede die onderscheiden werken over Indische aangelegenheden van Roorda, van Höevell, Veth, Warburton, Verlegh, van Rees, de Jongh, Perelaer, Verkerk Pistorius, Winckel, enz. enz., die zijn naam in Indië zoo bekend maakten; een gansche reeks, door prof. Veth in het Tijdschrift v. Ned. Indië van December 1870 opgenoemd als het waardigste monument op zijn graf. Ook in den prachtigen Atlas van Ned. Indië, door Melvill v. Carnbée bij zijn broeder te Batavia uitgegeven, had hij de leidende hand, aangezien die kaarten hier te lande moesten vervaardigd worden. Maar onder al die vele en vruchtbare ondernemingen door, vatte hij tevens het kloeke, plan op, om voor de Nederlandsche boekenmarkt een uitweg te openen naar al onze koloniale gewesten, door daar vertakkingen van zijn firma te vestigen, in plaats van den tot heden toe zoo gebrekkigen uitvoer. Door Noman''s kapitaal en ondernemingsgeest geholpen, vestigden zich sedert 1849 achtereenvolgens boekhandels-firma''s en drukkerijen in de hoofdplaatsen van Ned. Oost-Indië, later ook in West-Indië en aan de Kaap de Goede Hoop. Jarenlang was het nederige Zaltbommel de stapelplaats, vanwaar voor duizenden ''s jaars aan Hollandsche en buitenlandsche boeken werd verzonden naar die verwijderde deelen der wereld, door middel van kantoren, door toedoen van D. van Haren Noman in het leven geroepen. Aan hem heeft onze boekhandel de uitbreiding te danken van het zoo vruchtbare terrein dat buiten onze eigene grenzen ligt, een daad, die zeer hooge waardeering verdient van tijdgenooten en nageslacht.

Noman was een man van zeldzame veerkracht. In zijn huiselijk leven overviel hem ramp op ramp. Zijn eerste vrouw en al zijn kinderen, waaronder twee volwassen dochters en de zoon die tot zijn opvolger was voorbestemd, werden hem kort na elkander door den dood ontnomen. Dreef zijn geschokte gezondheid hem metterwoon naar het buitenland, ook van daar uit, al was het


page: 599
met bloedend hart en ondermijnd gestel, bleef hij zijn zaken besturen, zich bewust dat zijn plicht hem riep tot werken zoolang het dag was, ten nutte van anderen. Persoonlijk schier vergeten bij zijn vakgenooten stierf hij in den vreemde. Wie hem in zijn fier en mannelijk karakter hebben mogen kennen, brengen zijner nagedachtenis een hulde van waardeering en eerbied.

Bij zijn overlijden werd hij opgevolgd door zijn leerling en vriend P. H. van Alfen, sinds 1850 bij hem werkzaam en den naam der nog altoos bloeiende firma handhavend.

G. B. VAN GOOR.

In Juni 1871 verloor de boekhandel een zijner meest ondernemende mannen in Gerard Benjamin van Goor. Leerling van de firma Joh. Noman & Zoon had hij zich in 1838 te Gouda gevestigd. Hij behoorde tot de richting, die het uitgeven van boeken opneemt als een gewone koopmanschap, even als alle andere takken van nijverheid; een beginsel, wij getuigden het reeds vroeger, dat alleszins verdedigbaar is, al mist het daardoor de wijding van een hooger maatschappelijke bedoeling. Wij vermeten ons, als wij dit neêrschrijven, volstrekt geen kritiek, evenmin als wij daarmeê iemand ter wereld, wien ook, in naam of eer zouden wenschen te kort te doen. Integendeel, indien er geen uitgevers van die zienswijs geweest waren en bleven, zou er een hoogst belangrijk kapitaal aan den handel onthouden worden. Aan G. B. van Goor vooral komt hulde toe voor zijn zeer buitengewonen ijver, zijn moedigen, ondernemenden geest, zijn scherpen koopmansblik. Zijn fonds is een der grootsten, door een Nederlandschen uitgever ooit bijeengebracht. Het heeft in zich opgenomen van onderscheiden aard de kleinste verkoopbare boekjes naast de degelijkste en kostbare werken. Als handelaar versmaadde


page: 600
hij het geringste niet om het groote. En dat mag onder koopmans-deugden gerekend worden. Van Goor was de eerste, zoo wij wèl hebben de eenige, die zijn uitgevers-zaak op zulk een breeden voet vestigde, dat hij, evenals vele buitenlandsche groothandelaars van naam, aan zijn inrichting een wetenschappelijk man verbond, die hem in zijn ondernemingen ter zijde stond. De als letterkundige met lof bekende Jb. Kramers Jz. was van 1847 tot 1868 uitsluitend bij en voor hem werkzaam. Sinds volgde, met bewonderingswaardige vlijt, de eene kloeke uitgaaf de andere. Als de kapitaalste en vruchtbaarste werken door van Goor ter perse gelegd kunnen geteld worden het door genoemden schrijver bewerkte: Historisch Statistisch Woordenboek, het Geographisch Woordenboek, de Algemeene Kunstwoordentolk, het Vreemd-woordenboek, het Fransch-Hollandsch Woordenboek naar van Moock; voorts de volgende: vertaling van Clavel''s Geschiedenis der Godsdiensten en Clavel''s Vrijmetselarij, beiden met Engelsche staalgravuren, Emmert''s Heelkunde, Terwen''s Etymologisch Handwoordenboek, Karmarsch en Heeren''s Technologisch Woordenboek, Rietstap''s Armorial Général, Terwen''s Het Koningrijk der Nederlanden, een nieuwe uitgaaf van van der Palm''s Bijbel voor de Jeugd, en bovenal zijn keurige folio Prachtbijbel, met 80 staalgravuren door Bartlett, een bijbel van ƒ 83.60, waarvan de oplaag van 2500 exemplaren binnen weinig jaren uitverkocht werd.

Gualth. Kolff, een van van Goor''s leerlingen, wijdde bij diens overlijden aan zijn meester en vriend een uitvoeriger, hartelijk woord in het Nieuwsblad, dat opgenomen is in de Bijdragen, deel I bladz. 183.

E. J. BRILL.

Den 30n November 1871 overleed Evert Jan Brill op den leeftijd van ruim 60 jaren.




page: 601

Brill had als bij erffating een moeielijke taak te vervullen. Hij was de aangewezen opvolger in het achtbare huis S. & J. Luchtmans; en dat was geen kleinigheid. Het laatste mannelijk lid van dit vruchtbaar en uitstekend geslacht was in 1812 gestorven. In de laatste jaren van zijn werkzaam leven werd deze derde Samuel door andere betrekkingen, buiten zijn handel om, zoo met bemoeiingen overladen, dat hij in 1806 moest omzien naar hulp en die bij uitnemendheid vond in den bekwamen en algemeen hooggeachten boekdrukker Jan Brill. Van stonde af toonde deze zich het hem toebedeelde vertrouwen volkomen waardig. Gedurende de zware jaren der Fransche overheersching en onder de herleving daarna bestuurde hij de uitgebreide zaken der firma met zulk een vaste en ijverige hand, dat hij ze onverminderd kon overdragen aan Mr. J. T. Bodel Nijenhuis, toen deze, als aanverwant der Luchtmans'', met 1821 als opvolger in de firma optrad. De jeugdige mede-eigenaar, ofschoon de wetenschappelijke briefwisseling voor een groot gedeelte overnemende, deed wèl den trouwen bewindvoerder onverkort in zijn bestuur te laten, te meer daar hij zelf meer tot historische studiën, dan tot eigenlijke handelszaken zich aangetrokken voelde. In dat bestuur werd de oude Brill zorgvol bijgestaan door zijn zoon Evert Jan. Beiden hielden de overleveringen en de belanden van het beroemde huis in eer, totdat de eigenaren in 1848 besloten tot een geheele liquidatie1Bij de fondsveiling in 1849 bevatte de catalogus 540 kopijen, waarvan 386 Grieksche, Latijnsche en Hebreeuwschee werken, 118 Hollandsche, 30 Fransche, 4 Hoogduitsche en 2 Engelsche, van 94 der meest beroemde vaderlandsche en ook buitenlandsche geleerde schrijvers. - Het assortiments-fonds bevatte 1948 Latijnsche en Grieksche boeken, en 656 Fransche, in meest alle vakken van wetenschap; van alles twee of meer, tot 25 exemplaren toe. Van dit in ons land voorbeeldeloos rijke assortiment was nog in 1822 een catalogus verspreid onder den titel: Catalogus librorum compactorum, qui inveniuntur apud Samuelen et Johannem Luchtmans. - Supplementum: Auctores Classici Graeci et Latini. Te zamen beslaande niet minder dan 306 bladzijden.. Het was een rechtmatige erkenning van zijn verdiensten,


page: 602
dat, toen E. J. Brill, na 18jarigen diensttijd, in dat zelfde jaar een eigen zaak oprichtte, de betrekkingen van de firma Luchtmans op hem, den veeljarigen bestuurder, overgingen. J. Brill overleed in 1859 in stille rust te Scherpenzeel, nadat de Vereeniging zijn verdiensten erkend had door hem in 1855 tot haar eerelid te benoemen.

E. J. Brill besefte al de waarde van zijn plaats in den boekhandel, maar te gelijk ook al de verantwoordelijkheid. Hij sierde zich niet op met een geleenden naam, die sinds 1683 met zooveel eer binnen- en buitenslands bekleed was, maar trad onder zijn eigen naam in het voetspoor zijner voorgangers. Ook had hij eerzucht genoeg om zich een eigen baan te breken. Sedert jaren was zijn vader voor het huis Luchtmans te gelijk de drukker geweest van de Oostersche werken, die bestuurderen van het Warneriaansche legaat ter perse legden. Hierdoor met de uitgaaf van Oostersche werken vertrouwd geraakt, legde hij zich bij voorkeur toe op het aanknoopen van betrekkingen met orientalisten als Dozy, Krehl, Wright, Tornberg, Land en anderen. Niettemin uitte zijn werkzaamheid als degelijk uitgever zich ook in andere richtingen. Op het gebied van natuurwetenschap gaf hij werken uit van Beima, Blume, Bonaparte, Herklots, Pruys van der Hoeven, Lidt de Jeude, Miquel, Sandifort, Temminck, de Vriese; op dat van geschiedenis van W. G. Brill, L. P. C. v. d Bergh, Groen v. Prinsterer, Janssen, Juynboll, Naber, Pleijte, de Goeje, Kist, Römer, Leemans, Wttewaal; op dat van letterkunde van Brill, Bake, Valckenaer, Hecker, de Jager, Cobet, van Vloten; van onderwijs van Cobet, Brill, Bröder, van den Es, Ingerslev, Kaercher, Terpstra. Hij liet bij zijn overlijden


page: 603
een niet onbelangrijk antiquariaat, een uitgebreid fonds, een drukkerij hier te lande eenig door de verscheidenheid van oostersche typen na, en een achtenswaardigen naam, die in den boekhandel blijft leven. Die naam, met de belangen en plichten daaraan verbonden, werd in 1871 overgenomen door A. P. M. van Oordt en iets later mede door F. de Stoppelaar, die beiden alleszins toonden zijn waardige opvolgers te zijn en te gelijk de navolgers van een firma als die der Luchtmans''.

Frederik Muller schreef een warm woord van hulde betreffende E. J. Brill en zijn voorgangers, dat opgenomen is in de Bijdragen deel I, bladzij 174.

P. F. BOHN.

Den 31n Januari 1872 overleed Pieter Francois Bohn, op 72jarigen leeftijd. Hij ging wat jaren betreft, gelijk hij plag te zeggen, met de eeuw meê. Maar hij deed dat ook volkomen wat zijn werken aangaat. Met een speurend oog nam hij al de teekenen, ook al de talenten zijns tijds waar, en zocht ze aan zijn handel dienstbaar te maken. Toen in zijn jonge jaren het publiek naar reisverhalen en romans zocht, en de meer ontwikkelde lezer naar geschiedenis, wist hij uit binnen- en buitenland de beste auteurs te vinden. Bij gebrek aan oorspronkelijke schrijvers gaf hij nauwlettend acht op de verschijningen in den vreemde. Op dat driedubbele gebied bracht hij de beste werken over. De reizen van Denon, Clarke, Sieber, von Sack, Mattews, Cooley, Timkowski, niet te vergeten die van prins Pückler Müskau (den "Afgestorvene"), vonden, onder zooveel meer, vertalingen op zijn pers. Hij maakte ons publiek bekend met Bulwer, Spindler, Gerstäcker, Douglas Jerrold, Thackeray en de gansch onbekende Noren: Fred. Bremer, Flygare Carlèn, Bernard, Crusenstolpe, die hij veelal zelf uitstekend vertaalde. De Algemeene Geschiedenis


page: 604
van Becker 20 deelen, van Menzel 4 deelen, van von Müller 3 deelen, waren kloeke ondernemingen; niet minder Zimmermann''s Aarde 19 deelen. Meer dan vijftig lijvige boekdeelen gaf hij uit van prof. van Kampen, die voor een groot deel op zijn verzoek door den geleerden auteur geschreven werden. Toen omstreeks 1840 het "jonge Holland" opstond, zagen de werken van Beets, Hasebroek en anderen bij hem het licht. Bohn was een uitgever zooals er helaas te weinig gevonden worden. Hij was alles behalve handelsman alleen, hij was evenzeer een hoogst beschaafd, een geletterd man, die zijn uitgaven liefhad. Hij waagde er een knorrig gezicht of een boozen brief aan, als hij zag dat zijn auteurs soms over inhoud en vorm heenliepen en hij hen daarop wees met het gezag van eigen wetenschap en taalkennis. Maar allermeest nam hij het zichzelv'' kwalijk, als hij merkte, dat zijn boeken niet in allen opzichte aan zijn eischen beantwoordden. Karakteristiek, en leerzaam, zijn te dien opzichte aanteekeningen, die wij in zijn nalatenschap aantroffen. Bij de vermelding van een zijner uitgaven schrijft hij: "Bij nader inzien een prul. Voor 3/4 nageschreven uit....!" Bij een ander: "Knoeiwerk, zamengeflanst uit wie weet welke bronnen!" Bij een derde: "Ik heb mij laten beetnemen. De schrijver is een uil! En ik dan7hellip;?" Bij een vierde: "Als ik er niet zooveel in gecorrigeerd had, had ik den auteur te schande gebragt." Bij een vijfde: "Schandelijk verdiend honorarium, door onhandige letterdieverij; terwijl ik-zelf genoodzaakt ben geweest, het slot te vervaardigen."

Zoo werd ook Bohn, en welk uitgever niet?, bij zijn vele ondernemingen wel eens het slachtoffer van een al te lichtvaardig vertrouwen of eerbied voor een gevierden naam.

Ook op het gebied van onderwijs- en kinderboeken was Bohn een bevoegd beoordeelaar en handig koopman. Toen na de Fransche overheersching ons geheele staatswezen en daarbij in de eerste plaats onze scholen hervormd werden, trok Bohn daarvan


page: 605
aanstonds partij, door onze voornaamste paedagogen tot het vervaardigen van boekjes voor het lager onderwijs aan te zoeken. Hij vond die, en wel zeer vruchtbaar, in Anslijn, Bredow, Prinsen, Muller, van Steenderen en anderen. Even gelukkig was hij in de keus zijner kinderboekjes, toen hij Robidé van der Aa, Arrenberg, Lastdrager, Vrouwe Bilderdijk en Schipper daartoe te hulp riep.

In de 48 jaren, dat P. F. Bohn alleen aan het hoofd zijner firma stond, kon hij zich beroemen meer dan 400 grootere en kleinere uitgaven in de wereld te hebben gezonden, waarvan verreweg de meesten van degelijk gehalte waren en te gelijk getuigden van een uitstekend handelsinzicht.

Een breeder levens- en karakterbeeld van Pieter François Bohn is te vinden in de Bijdragen deel I, bladzij 190.

M. H. BINGER.

In Maart 1872 overleed in den ouderdom van 75 jaar de oud-uitgever M. H. Binger.

Marcus Hijman Binger begaf zich eerst op gevorderden leeftijd in den boekhandel. Een zijner eerste ondernemingen was de vertaling van Corvin Wiersbitzky''s Tachtigjarige oorlog, een boek van 43.50, dat eerst van 1842-48 kompleet kwam. Hij legde zich vooral toe op vertalingen van buitenlandsche reisverhalen en romans, die, degelijk van bewerking en net van vorm, in ruim getal elkander opvolgden. De scherpe mededinging die hij ondervond bij zijn uitgaaf van Sue''s Wandelende Jood schrikte hem niet af, dien zelfden wedstrijd te wagen met diens Martyn de Vondeling en Zeven Hoofdzonden. Een tijdschrift voor Handel en Nijverheid, dat hij in 1844 ondernam, bracht het tot zes jaargangen. Een Huisboek der Zamenleving, dat bestemd was om in beschaafde kringen lektuur in vijf talen te brengen


page: 606
en te gelijk de Nederlandsche houtgraveerkunst wenschte te bevorderen, vond geen genoegzamen bijval om het langer dan een jaar, 1845, vol te houden. In 1850 richtte hij een boek- en steendrukkerij op en nam hij zijn oudste zonen H. en J. M. als vennooten op in zijn zaak, die van nu af gedreven werd onder de firma M. H. Binger & Zonen. In hetzelfde jaar deed Binger een uitvinding op typographisch gebied in wat hij noemde de glyphographie, dat is, de vermenigvuldiging van gegraveerde platen op de gewone boekdrukpers.

Zijn hoofdwerk zou evenwel zijn, en te gelijk zijn grootste verdienste als uitgever, de moedige en schoone onderneming van Vondel''s Werken, onder leiding van Mr. J. van Lennep, een onderneming, waarin zijn zoon Hijman, die een akademische opleiding genoten had en ook als dichter en letterkundige een welverdienden naam heeft gemaakt, voor het bijeenbrengen en regelen der stof een niet gering aandeel nam. In onze boekenlijst gaven wij van dit prachtwerk, dat M. H. Binger drie jaren voor zijn dood nog in 12 deelen kompleet mocht zien, een meer uitvoerige beschrijving. Wij zouden het op letterkundig gebied het schoonste boek durven noemen, dat hier te lande in deze eeuw het licht zag.

Behalve dit, en zijn keurige romans, gaf de firma Binger menig verdienstelijk wetenschappelijk en letterkundig werk uit, o. a. van Vrolik, van Koten, Wiggers, Hofdijk, van Lennep, Koenen, J. M. Calisch, en boeken voor het onderwijs van Bangma, Claude, Coursier, Cowan, Maatjes, Rijkens enz. Die allen waren even keurig van uitvoering als degelijk van gehalte. In 1861 werd dit fonds verkocht. Na dien tijd werd het uitgeven bijzaak, de boekdrukkerij hoofdzaak, onder de firma Gebroeders Binger.

M. H. Binger was in zijn vak een alleszins bekwaam man. Ook in het beheer van zaken. Hij bewees dit door zijn antwoord op een in 1846 en ''47 door de Vereeniging uitgeschreven


page: 607
prijsvraag tot het verkrijgen eener Handleiding voor den Boekhandelaar tot eene goede en geregelde administratie zijner zaken. Van het in 1848 ingekomen drietal stukken werd dat van M. H. Binger, onder de spreuk: "Orde regeert de wereld", met den uitgeloofden eereprijs bekroond. Plet werd het volgend jaar op kosten van de Vereeniging gedrukt en uitgegeven.

De Vereeniging erkende Binger''s verdiensten door hem in 1858 tot haar eerelid te benoemen.

KEMINK & ZOON.

Met 1 Januari 1873 wordt de vennootschap tusschen Mevr. de Wed. de Ridder geb. Kemink en C. van Bentum, te Utrecht, ontbonden. Eerstgenoemde bleef haar voortzetten.

Volgens Ledeboer''s Naamlijst was Dirk Kemink omstreeks 1740 de grondvester van dit belangrijk huis, dat in 1776 den naam van Kemink & Zoon aannam, nadat Hermauus Hendricus in de zaak zijns vaders was opgenomen. Diens zoon Nicolaas Dirk trad in de firma in 1816; zijn kleinzoon Dr. Hermanus Henricus in 1840. Na het overlijden van dezen in 1861 kwam de zaak in handen van diens schoonzoon Dr. C. C. J. de Ridder, die in 1871, op 53jarigen leeftijd, mede aan de firma ontviel.

De firma Kemink & Zoon levert een merkwaardig voorbeeld van uitbreiding door de afwisselende persoonlijkheid harer hoofden. Klein begonnen, zoo, dat zij, blijkens advertentiën van 1836, toen ter tijd nog een groot deel harer voordeden zocht in allerlei Utrechtsche almanakjes (zoogenoemde Kostertjes) van 10 cent en minder, en in den verkoop van "pergament en bezaanleder bij vellen", ging zij in 1840 een nieuw en klassiek leven te gemoet, toen zij het oude, klassieke huis van de firma Joh. Altheer tot woonplaats koos. N. D. Kemink schoeide haar van toen af op een geheel andere leest. Hij stelde zich al meer


page: 608
en meer in betrekking tot het buitenland en maakte haar tot een akademischen boekhandel, zonder haar oude overleveringen te verwaarloozen. Ons heugt nog de eenvoudige tijd, dat er bij de firma Kemink op marktdagen niet te denken viel aan afrekenen, omdat Kemink en zijn echtgenoote beide op die dagen veel te veel te doen hadden met boeren en boerinnen uit den omtrek, die daar "testamentjes" kwamen koopen en zich onderwijl te goed deden aan de toebereide koffietafel. Maar te gelijkertijd verdrongen professoren en studenten elkaâr in den winkel, om het nieuws te bezichtigen, dat in groote balen uit Duitschland of andere landen was aangekomen. Met het oog op de toekomst had N. D. Kemink zijn maatregelen genomen en zijn zoon Hermanus Henricus als zijn aangewezen opvolger een wetenschappelijke opleiding doen geven aan de universiteit. Toen deze in 1840 als doctor in de letteren in de firma werd opgenomen, kreeg de zaak gaandeweg nog aanzienlijker beteekenis. Als debietzaak (later door J. L. Beijers overgenomen) werd zij steeds grooter van omvang; als uitgever bracht zij het tot een hoogte, waarop weinigen met haar gelijk stonden. Zij werkte in alle vakken van wetenschap en letterkunde, op de degelijkste wijs. Als een bewijs harer ondernemingszucht noemen wij allereerst de reeks harer tijdschriften, die een korter of langer leven hadden: 1844 Caecilia, Muziekaal Tijdschrift; 1845 Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie; 1846 Utrechtsche Avondpost, opgegaan in De Nederlander; 1847 Berigten aang. de uitbreiding van Gods Koningrijk; Algemeen Letterlievend Maandschrift; Tijdschrift voor oudheden enz.'' voor de Provincie Utrecht; De Weergalm, Ter verspreiding van licht en geloof; 1849 Doedes, De Heraut; 1853 Ernst en Vrede; 1854 Bijdragen tot de kennis der Gymnasiën; De Gereformeerde Kerkbode; 1856 Godsdienstige Blaadjes; Referent voor de Theologische Wetenschap; 1857 Godgeleerde Bibliotheek; Maandschrift voor Christelijke opvoeding; Donders und Berlin, Archiv


page: 609
für Natur- und Heilkunde
; 1859 Bijdragen tot de Godgeleerdheid uit het Buitenland; 1862 Magazijn voor Landbouw en Kruidkunde; 1864 De Morgenster; 1865 De Opleidingsschool; 1868 De Christenbode.

In rechts- en staatswetenschap gaf de firma werken uit van Engels, Evertsen de Jonge, Groen van Prinsterer, Hugenpoth, v. Rees, Verloren, Warnkönig en de kostbare werken van Keuchenius, Handelingen over het Indische Regeeringsreglement, en Holtius, Handels- en Zeeregt; in genees- en heelkunde van Arlt, Bresler, Gerhardt, Hartmann, Kunze, Lebert, van der Lith, Moleschott, Tobald, Uhle en Wagner en kostbare werken van Emerins; in natuurkunde van Buys Ballot, C. C. van Hall, Krecke; in land- en volkenkunde en geschiedenis van v. Asch van Wijck (Archief voor Kerk- en Wereldgeschiedenis) Beucker Andreae, de Bruin, Buddingh, van Dijk, de Geer, Groen van Prinsterer (Archives), Hamaker, Herbet, Hofdijk, Janssen, le Jeune, Kohl, Kurtz, de Liefde, Moll, Moorrees en Vermeulen (Groot Plakkaatloek), O. van Rees, Rogge, Tichler, van de Velde, Visscher, de Wal, Wap, Wolbers; in theologie en stichtelijke lektunr van Ahrens, Beets, Chantepie de la Saussaye, Doedes, Ellis, Ermerins, Francken, Gildemeester, Gerrevink, ter Haar, Harting, Jorissen, Koorders, Nippold, van Oosterzee (Het leven van Jezus en vele andere), A. Pierson, de Pressensé, Hofmeyr, de Geer, Kemink, de Talma, van Toorenenbergen, en menigte van kleine geschriften van Ahlfeld, Bouman, Cohen Stuart, Gunning, van den Ham, Heldring, P. Huet, Kohlbrugge e. a.; in letterkunde en onderwijs van Alb. Thijm, Halbertsma, Kan en Schröder (Latijnsch Woordenboek), Curtius, Francken, de Jongh, ter Haar, Harrebomée (Spreekwoordenboek), van Heusde, ten Kate (De Schepping), Karsten, van Lummel (Platen voor het aanschouwelijk onderwijs), Pierson, Vermeulen, Visscher, en een aantal schoolboeken: in kunst van Boland, van Eijcklichem,


page: 610
Fock, Israëls, Kaiser, J. Ph. van der Keilen, Raab.

De firma Kemink & Zoon, haar belangrijk fonds telken jaar vermeerderende, was een der weinigen die zich niet door veiling ontdeed van oude of wellicht voor andere uitgevers bruikbare kopijen.

Ook in antiquarischen handel waren Kemink & Zoon, ook in het buitenland, gunstig bekend. Hun huis is, als debiet- en uitgeverszaak, zoo niet het voornaamste, toch een der voornaamsten, die in de laatste halve eeuw in Nederland gebloeid hebben; een echte boekhandel in al zijn verschillende vertakkingen en op breede schaal werkzaam. Bovendien zijn er leerlingen in gevormd, die het degelijk spoor hunner meesters weten te volgen.

Over het persoonlijk leven van H. H. Kemink en het groot aandeel dat deze als geleerde en als koopman gehad heeft in de uitbreiding van het handelshuis, is in de Bijdragen een voortreffelijk opstel overgenomen van de hand van prof. B. J. L. de Geer van Jutfaas.

JAC. NOORDUIJN.

In Januari 1873 overleed Jacobus Noorduijn, in 1819 stichter van de firma J. Noorduijn & Zn. te Gorcum. Onder de vele werken, die de boekhandel aan deze firma te danken heeft toen Jacobus nog alleen de zaken leidde, behooren vermeld te worden het Practisch tijdschrift voor de Geneeskunde, onder redactie van Moll en van Eldik, dat van 1822-44 verscheen; het Bijvoegsel op het Staatsblad; de Jaarboekjes voor het Leger, Voor de Schutterijen, Voor de ambtenaren der Belastingen, en de Naam- en Ranglijst der Officieren, alle omstreeks 1830 verschenen en geregeld voortgezet. Voorts de voortreffelijke uitgaaf van het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden door A. J. van der Aa, 13 deelen (1838-49 ƒ 150.-) en onderscheiden belangrijke werken op krijgs- en aardrijkskundig


page: 611
gebied. Ook waren in zijn fonds, dat in 1855 verkocht werd, veelgezochte schoolboeken van Noël en Chapsal, van den Hoonaard, Kooyker, de Wilde, van Zutphen, Prins, Pütz, Picard, Burger, Dornseiffen, Curtius, Lohman, Döring, Fock e. a. De xoon A. K. Noorduijn werd in 1844 in de firma opgenomen en gaf, na het uittreden zijns vaders, onder meer, uit het belangrijk boek van Grothe, Mechanische Technologie, Bleekrode''s Jaarboekje voor Wetenschappen en Kunsten en Ali Cohen''s Geneeskundig Jaarboekje, Berghaus, De Volken van den Aardbodem, Fock, Etymologisch Woordenboek. De naam der oude firma wordt met eer gehandhaafd.

DE ERVEN LOOSJES.

In 1873 had de firma Loosjes, te Haarlem, 90 jaar bestaan en gaf zij nog bij voortduring blijken van een bloeiende werkzaamheid. Zij was een van de oudsten. En een van de besten tevens. Adriaan Loosjes had haar in 1783 gevestigd.

Letterkundige ijver was in dit geslacht erfelijk. Petrus Loosjes, doopsgezind predikant, in 1813 gestorven, had o. a. eigenhandig de 10 deelen van Cérisier''s Geschiedenis van ons Vaderland en 50 boekdeelen van het Vervolg op Wagenaar''s Vaderlandsche Historie bewerkt. Bovendien had hij met zijn broeder Cornelis de Vaderlandsche Letteroefeningen helpen oprichten en de eerste jaargangen van dat tijdschrift grootendeels met eigen werk gevuld. In een fondslijst van Adriaan vinden wij niet minder dan 70 titels van werken, door dezen letterkundigen boekverkooper en uitgever zelv'' geschreven: romans (wèlbekend), drama''s, dichtbundels, uitmakende in de 90 dikkere en dunnere deelen. Vincent, zijn zoon, schreef er een 10tal. Voeg daarbij de menigte boeken van anderen, die bij hen van de pers kwamen en waarin zij de hand hadden, dan kunnen jongere boekverkoopers aan deze beide onderen een voor-beeld nemen van arbeidzaamheid.




page: 612

Adriaan Loosjes dreef de uitgebreide debietzaak, het uitgeven en de drukkerij, van 1783 tot 1818, Vincent, zijn opvolger, tot 1841.- Toen werd de firma Wed. A. Loosjes Pz. veranderd in die van de Erven Loosjes. De beide oudsten liggen dus buiten ons bestek. Alleen mag hier niet onvermeld gelaten worden, dat Adriaan een der oprichters van onze Vereeniging was. Wie verdere berichten begeert omtrent hun leven en streven, raadplege, voor Adriaan de Bijdragen dl. I bladz. 17, voor Vincent de Konst en Letterbode 1841 bladz. 260.

Toen in 1840 en 42 beider fondsen in veiling kwamen, bevatten de catalogen omstreeks 400 titels.

De Erven, nog jong, maar gesteund door den vriend huns vaders Dr. K. Sybrandi, zetten de oude handelszaak voort op een wijs hunner voorgangers waardig. Zij gingen evenwel met spaarzaamheid in het doen van ondernemingen te werk, ondernemingen, die zich meestal bepaalden tot reisbeschrijvingen en romans. Een voorname plaats onder hun uitgaven bleef nog altoos beslaan de deftige Konst- en Letterbode, in 1789 door Adriaan opgericht. Toen de tijden en behoeften veranderden, verstonden de Erven, in 1854, zich met Mart. Nijhof'' te ''s Gravenhage, om den ouden Bode in een nieuwen vorm en onder een nieuwe redactie voor gezamenlijke rekening te vervolgen. Met 1861 hield hij op te bestaan en ging hij op in den Spectator, uitgegeven bij D. A. Thieme en Mart. Nijhoff. Ook bleven zij drukkers en uitgevers van het Tijdschrift van de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid en van de werken door die maatschappij in het licht gezonden. Voorts waren zij in het bezit van degelijke kinder- en schoolboeken. Ook met hun debiethandej, mede door hun nauwe betrekking tot Teijler''s Stichting, behooren zij tot de voornaamsten. Degelijkheid in allen opzichte was een erflating, die sinds langer dan een eeuw in dit geslacht van vader op zonen overging




page: 613

P. N. VAN KAMPEN.

Met den aanvang van 1873 werd de firma P. N. van Kam-pen, te Amsterdam, veranderd in die van P. N. van Kampen & Zoon. Zij had toen 32 jaren bestaan en in den lande een uitstekenden naam verkregen. Zoon van den hoogleeraar N, G. van Kampen (die in zijn jeugd zelf voor den boekhandel bestemd en vier jaren leerling geweest was bij Jaques Murray te Leiden), had het Pieter Nicolaas niet aan een voortreffelijke opvoeding in huis en op school ontbroken. Na den gymnasialen cursus was hij in de leer gekomen bij G. J. A. Beijerinck, bij wien hij een zesjarige opleiding genoot. Hij volgde de deugden zijns meesters na, toen hij zich vestigde en zich vooral op het uitgeven van letterkundige werken toelegde. De stand waarin hij was groot gebracht, het kerkgenootschap der doopsgezinden waartoe hij behoorde, en, wat meer zegt, zijn eigen wetenschappelijke vorming en persoonlijkheid gaven aan zijn debietzaak een ruim en uitgezocht vertier onder de beste kringen. De uitgaaf van de Gids, die hij reeds bij zijn vestiging in 1841 van Beijerinck overnam, deed hem in betrekking komen met mannen van allerlei studierichting. Zoo werden hem van alle kanten kopijen aangeboden, die hij met oordeel en smaak wist te schatten en, indien hij ze aannam, uitgaf met de meestmogelijke zorg. Zijn fonds breidde zich van lieverleê uit tot een der aanzienlijksten. In het vak van rechts- en staatswetenschap leverde hij werken van N. P. van den Berg, de Vaynes van Brakell, W. de Gel-der, Mees, Pierson, Quack, Staats Evers, Verwoert, Vissering; in dat der geschiedenis van Bungener, de Castro, Blaupot ten Cate, Kist en Moll, Scheltema, Sillem, Steyn Parvé; in dat van stichtelijke lektuur van Auberlen, v. Gilse, Hoekstra, Julia Kavanagh, T. Kuiper, A. Pierson, Tideman, Tiele, niet te vergeten het Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijk gezin; in dat van letterkunde van ten Brink, Burger, Gorter, Leendertz, Jonckbloet,


page: 614
B. Koster (Joh. C. Zimmerman), Lodeesen, v. Vloten; in dat van koloniale literatuur kostbare werken van Ridder de Stuers, Veth, Hooykaas, van Höevell, Pijnappel, Junghuhn, Schwaner, het voortreffelijk boek van Wallace, Insulinde, en het groot Woordenboek van Nederlandsch Indié. Zijn uitgaven voor gymnasiaal, middelbaar en lager onderwijs waren vele en van de beste soort, blijkens de herdrukken die de meesten ervan noodisr hadden. Maar tevens muntte van Kampen uit in het getal en in het gehalte zijner romans, waarvan er jaarlijks geregeld een vier- of vijftal bij hem uitkwamen; van oorspronkelijke auteurs: Böeseken, Gerdessen, Donkersloot, Aernout Drost, Christine Muller, Brunings, Constantijn, Chappuis, Francisca Gallé, Maclaine Pont, Cath. van Rees, M. v. Walcheren; en vertalingen van de meest gevierde, schrijvers en schrijfsters in verschillende talen. Wat deze laatsten betreft, aan van Kampen komt daaromtrent alle eer toe voor zijn smaakvolle keus en zijn. strikt toezicht voor een onberispelijke vertolking. Wie zich, zooals hij, met geweten ten taak stelt, alle jaren een bijna vast getal vertaalde romans ter perse te leggen en zijn naam in dat opzicht liefheeft, kan alleen oordeelen, hoeveel buitenlandsche kritieken, hoeveel boeken-zelve er moeten gelezen, gewikt en gewogen worden, eer uit die velen de keus bepaald is. Daargelaten nog de nooit eindigende briefwisseling met zich opdringende vertalers en de afmattende beproeving, van het lezen van kopij en proeven, soms door slordige handen den uitgever toegediend. Op deze punten was van Kampen, en blijft het onder de nieuwe firma, zóó stipt zorgzaam, dat elke roman, waaronder zijn naam als uitgever staat, den betrouwbaren stempel van degelijkheid tot aanbeveling meêbrengt.

Op dat gebied vooral is het streven dezer firma gansch niet voorbij te zien. Bij de vele gepeperde lektuur, die in de romantiek aan de orde is en in den regel, helaas, het meeste geld oplevert, is het voor ons lezend publiek een weldaad te achten,


page: 615
indien de uitgever zich erop toelegt om den smaak te leiden en te geven wat goed in plaats van kwaad kan doen. Romans behooren nu eenmaal tot de boeken, waarnaar jongen en ouden in hun velen, soms véél te velen tijd de handen gretig uitstrekken. In veel gezinnen zijn ze dagelijksch brood. En dat dit brood gekruid kan zijn met vergif, dat bewijst liet tal van schaamtelooze lektuur, die onverholen uit den vreemde hier wordt bin-nengehaald en waarbij de ernst zich de oogen roodschaamt. Maar àl te vaak wordt een roman beschouwd als een onschuldige verpoozing, zelfs in het huisgezin van den eerzamen, deftigen burger. Onschuldig, waar het oog van jongeling en maagd gaat schitteren van onreinen gloed? Onschuldig, waar zij in verbeelding heengevperd worden naar toestanden en idealen, waarvoor de werkelijkheid geen plaats heeft? Onschuldig, waar droomen worden opgewekt, die door het nuchtere leven worden weggeblazen en die ontevredenheid, teleurstelling, bitterheid, zoo niet nog veel ergers achterlaten daar, waar zij gezonde, opwekkende, stalende kracht moesten geven voor de iedereen wachtende praktijk in huis en maatschappij? Tooneel en roman kunnen medewerkers zijn aan volksopvoeding in den besten en ruimsten zin - hoe vaak zenden ze verpestende dampen over ons uit, opwalmende uit den poel van zinnelijkheid en logen! - Heeft de uitgever ook in dit opzicht geen invloed en verantwoordelijkheid? De firma van Kampen heeft zich, het spreekt wel van zelf, van alle lagere of middelmatige lektuur ver gehouden, maar daarentegen in al haar arbeid alleen naar het reinste en beste gezocht en aan het publiek nooit anders in handen gegeven dan wat strekken moest tot bevordering van het goede en schoone. Zij heeft zich dat tot plicht gesteld, en in het volharden daarin heeft zij voor een deel haar voldoening, en haar eer gevonden.

De gewichtige diensten, die P. N. van Kampen aan de Vereeniging bewees gedurende zijn jarenlange zitting in het bestuur


page: 616
en in verschillende commissiën, zijn in elk tijdvak van dit overzicht te vinden. Waar iets goeds, iets nuttigs te doen was, wordt zijn naam nooit gemist. In onzen vaderlandschen boekhandel heeft hij zich een naam verworven zoo eervol als slechts aan weinigen te beurt mocht vallen, en voor zijn firma den ijk van de meest vertrouwbare waarde.

GEBR. BELINFANTE.

In September 1873 werd A. Belinfante tot directeur van het bestelhuis aangesteld. Hij wisselde dus als woonplaats''s Gravenhage voor Amsterdam, en verliet een firma, waaraan hij jaren lang verbonden geweest was. Wij nemen deze gelegenheid waar om even bij deze achtenswaardige firma stil te staan.

De stichting van dat huis dagteekent van 1804, toen de broeders Mozes Cohen en Jacob Belinfante te ''s Gravenhage een boekdrukkerij en boekhandel oprichtten onder de firma Belinfante & Comp. Beiden brachten hun eerste uitgaven meê. De eerstgenoemde wijdde zich aan letterkundigen Israëlitischen arbeid, de andere was destijds verslaggever bij de zittingen der Nationale Vergadering en bewerkte voor de firma almanakken, registers en geschriften over buitenlandsche staatkunde. Een van hun eerste uitgaven was de Almanac ds la République française, die met steeds veranderende titels den grondslag legde tot den lateren vermaarden Rijks- en Residentie-Almanak. Toen Lodewijk Napoleon in 1806 den troon van Holland besteeg, verschenen bij hen de Lois constitutionnelles du Royaume de Hollande en andere staatsstukken, op hun drukkerij gedrukt. De aanhoudende verandering van resi-dentie door Lodewijk Napoleon noodzaakte echter de beide broeders telkens tot verhuizen. Zij verlieten den Haag om hun bedrijf te Utrecht voort te zetten. Nauwelijks daar gezeten, moesten zij hun drukkerij naar Amsterdam overbrengen, waar een


page: 617
jonger broeder, Abraham, onder de firma Gebr. Belinfante, reeds een boekhandel uitoefende. In 1810, bij de inlijving van Holland bij het Fransche keizerrijk, verscheen o. a. te Amsterdam de Naamlijst van Grootwaardigheids-bekleeders, Maarschalken enz. van het Fransche Keizerrijk; in 1812 een Code Napoléon décrété par le Corps Législatif.

Na de omwenteling van 1813 keerden de broeders M. C. en J. Belinfante in ''s Gravenhage terug en vervulde de laatstgenoemde de betrekking van tweeden redacteur van de Nederl. Staatscourant. De derde broeder, Abraham, bleef onder zijn eigen naam zijn boekhandel en uitgeverszaak te Amsterdam voortzetten tot 1820. Beide huizen bleven evenwel met elkaâr in betrekking, blijkens het te Amsterdam uitgegeven Tijdschrift voor Israëlieten, een Israëlitisch Jaarboekje en een werk Gronden des Geloofs, die door den Haagschen broeder Mozes Cohen vervaardigd werden en in Israëlitische kringen grooten bijval vonden.

Abraham (te Amsterdam) overleed in 1822, Mozes C. (te ''s Gravenhage) in 1827. De derde, Jacob, werd alzoo het hoofd der Haagsche firma en bleef dit tot in 1844, toen hij de zaak overdroeg aan zijn zoon Isaac en zijn schoonzoon Aron, die haar onder de firma Gebr. Belinfante voortzetten. De voornaamste uitgaven, gedurende dit tijdperk opgericht, waren het Weekblad van het Regt en het tijdschrift Themis.

De omstandigheden brachten meê, dat de Gebr. Belinfante vooral op het gebied van rechts- en staatswetenschap als uitgevers belangrijke betrekkingen konden aanknoopen. Buiten hun boekhandel om als verslaggevers van vergaderingen en gebeurtenissen ten behoeve van dagbladen en tijdschriften werkzaam, bezochten zij ook geregeld de zittingen der gerechtshoven en kwamen daardoor in gedurige aanraking met onderscheiden rechtsgeleerden van naam. Zij stelden zich dien ten gevolge ten doel, vooral als uitgevers in dat vak op te treden en verzamelden daarin


page: 618
gaandeweg een fonds, dat geen mededinger heeft. Talrijke werken betreffende staatsrecht, wetgeving, rechtsgeleerdheid en koloniën zagen bij hen het licht. Zelven bewerkten zij de Handelingen der Grondwetsherzieningen van 1840, 1845 en 1848 en het Register op het Ned. Staatsblad. Om slechts eenigen te noemen: bij hen verscheen Mr. A. de Pinto, Handelingen tot de Ned. Wetboeken, Melvill van Carnbée, Moniteur des Indes, Mr. D. Leon, De Rechtspraak van den Hoogen Raad, van welk uitgebreid werk een tweede uitgaaf, in verschillende afdeelingen gesplitst en door onderscheiden schrijvers voortgezet, grooten bijval vond; Handelingen der afdeeling Geschillen van Bestuur van dan Raad van State 25 deelen, Lagemans, Recueil de Traités 9 deelen, van den Honert en Winckel, Formulierboeken, Mr. J. A. Levy''s Kompleete Werken, en voorts uitstekende en kostbare werken van Bassecour Caan, S. Keyzer, v. d. Lith en Spanjaard, Hertzveld, Metman, Wintgens, de Gelder, Hartmann e. a., en verschillende uitgaven van wetten en wetboeken met aanteekeningen van de Pinto, van Emden, Barstra en Kist, Huart en Salmon enz. enz., een fonds dat vermeerderd werd door den aankoop van standaardwerken van Opzoomer, Kist, Schooneveld e. a.

De firma liet het evenwel niet bij de rechtswetenschappen alleen. Zij gaf op het gebied van geschiedenis belangrijke werken uit van Eng. Gerrits, Levyssohn Norman, Gerlach, Jonckbloet, Babut, Arntzenius, Buckle. Op dat van onderwijs verscheen bij haar het weekblad De Wekker, het Magazijn voor Ned Taalkunde, het Tijdschrift voor Rekenkunst, De Volksschool, De Polyglotte, het Weekblad voor Hooger Onderwijs, Buddingh''s Archief voor onderwijs, en een aantal schoolboeken van Knuivers, van Wageningen, Anslijn, Bartjens, Dewald, Dijkstra, Görlitz, Hemkes, Lobatto, Prinsen, Veenendaal e. a.

In 1858, toen Isaac de zaak aan zijn schoonbroeder en vennoot


page: 619
Aron overgaf, werd nog een andere richting betreden. De behoefte aan goedkoope volkslektuur had zich geopenbaard, en de firma kwam daaraan te gemoet door het uitgeven van het Stuivers-Magazijn, een navolging van het Engelsch Penny-magazine, een tijdschriftje, dat, even als haar Familieblad, een tijdlang een gunstig debiet had. Ook gaf zij onder den titel de Bazar een mode-tijdschrift in het licht, dat zich onder zijn mededingers een goede plaats wist te veroveren. Bovendien de tijdschriften De Gemeentestem, het Driemaandelijksch tijdschrift, het tijdschrift Gezondheidsregelen en het Tijdschrift voor Pharmacie, Figuier''s Wonderen der Wetenschap, en het ''s Gravenhaagsch Advertentieblad, benevens een paar Jaarboekjes voor Israëlieten. Een aantal goede romans en kinderboekjes maken later mede een deel uit van het aanzienlijke fonds van Gebr. Belinfante, zeker een van de rijksten, bovenal in rechtsgeleerde werken, onder onze uitgevers.

In 1859, toen Aron. Belinfante uit de zaak zich terugtrok en dien ten gevolge het fonds, behalve de tijdschriften het Weekblad van het Regt en Themis, verkocht werd, liet hij haar over aan zijn ouden deelgenoot en broeder Isaac. Deze nam in 1867 zijn zoon August als deelgenoot in de vaderlijke firma op. Weldra wisten dezen zich een nieuw fonds te scheppen, hun overlevering waardig.

Aron Belinfante leefde een tijdlang stil, totdat hij zich in 1875 met het bestuur van het bestelhuis te Amsterdam verkoos te belasten. Gedurende de vier eerste moeielijke jaren vervulde hij met ijver zijn nieuwe betrekking. Toch voelde hij, op zijn 67jarigen leeftijd, dat die taak wel wat boven zijn kracht ging en dat hij beter deed haar in handen van een jonger opvolger over te geven. In 1877 trok hij zich terug en vestigde zich weder in zijn oude vaderstad den Haag, om daar het overige zijner dagen in rust door te brengen. Hij overleed aldaar in Juli 1881. Ook de Vereeniging verloor in hem een trouwen voorstander.




page: 420

TJEENK WILLINK.

Met Januari 1874 nam W. E. J. Tjeenk Willink, te Zwolle, zijn zoon J. W. als deelgenoot in zijn zaken op. Zijn firma had toen reeds 36 jaar bestaan en zich in haar verschillende vertakkingen een gunstigen naam gemaakt. Zijn vriendschap met den bekenden oeconoom E. C. Enklaar leidde hem als uitgever van zelf op een weg, dien hij van zijn beginnen af tot aan zijn dood toe met voorliefde tot zijn eigenen gekozen heeft, dezen namelijk van het ter perse leggen van werken en werkjes over den landbouw. Willink was een helder, doordenkend en voorzichtig handelsman, welovertuigd van het gevaarlijke, dat er voor een uitgever in steekt om lichtvaardig zich zoo maar aan alles te wagen wat hem voor de hand komt, zonder de waarde van zijn artikelen te kennen noch de wegen waarlangs ze verspreid kunnen worden. Toen hij in 1841 Enklaar''s tijdschrift De Vriend van den Landman, dat van 1837 af bij D. J. Haspels te Nijmegen verschenen was, ter voortzetting overgenomen had en daarvan de kracht had leeren inzien, begreep hij terecht in dat vak te moeten voortgaan, omdat hij beter dan eenig ander in staat zou zijn om ook door middel van dit tijdschrift zijn verdere landbouwuitgaven bekend te maken ter plaatse waar zij thuis behoorden. Sinds verschenen achtereenvolgens bij hem, van Enklaar De Boerenraadgever, het Leesboek over den landbouw, het Volksleesboek, het Tuinboek, de Akkerbouw, de Voederlouw enz., niet te vergeten diens bewerking van Thaër''s kostbaar boek Grondbeginselen van den wetenschappelijken landbouw, 4 deelen met platen 17.-, en dat tal van landbouwgeschriften, oorspronkelijk en overgebracht, van Boer, Berkhout, Witte, Haubner, Hamm, Krützsch, Wolff, Schultze, Wehlbrugge, Liebig, Breithaupt, Körte, Schneider, en zooveel anderen, waaronder ook een zeer voorname plaats beslaan Staring''s veelverspreide Almanak voor den Landman, en L. Mulder''s Landbouw-courant met zijn bijbladen. De firma W. E. J.


page: 621
Tjeenk Willink had op dat veld haar sporen verdiend. Nochtans bewoog zij zich daarop niet bij uitzondering. Zij gaf van der Deen''s tijdschrift Nieuw Archief voor Geneeskunde uit, verschillende andere geneeskundige werken van dien schrijver en evenzeer ettelijke zeer degelijke boeken voor onderwijs en taalkunde van Jacobs, Bojesen, Weytingh, Bergman, Meidinger, Mehler, Kuiper, kaarten van Puls en van Huberts, en van 1841 af het bekende Tijdschrift van Sloet tot Oldhuis voor Staathuishoudkunde en Statistiek, benevens de even bekende en breede Chronologische Verzameling van Wetten en Besluiten sinds 1813, van G. Luttenberg, vervolgd door L. N. Schuurman.

Na het optreden van den zoon als deelgenoot werden de zaken, ook wat boekdrukkerij en debiethandel betreft, nog aanmerkelijk uitgebreid. Helaas, dat er over dit huis jammerlijke rampen beschoren waren. In September 1885 ontviel aan de firma, op 41jarigen leeftijd de zoon, in October daaraanvolgende, in den ouderdom van 69 jaren de vader. De laatste had ook in onderscheiden betrekkingen aan de Vereeniging meermalen grooten dienst bewezen.

Een jonger broeder van dezen, H. A., sinds 25 jaar boekhandelaar en voor Duitsche boeken belangrijk importeur te Arnhem, was in September van datzelfde jaar aan zijn gezin en aan de maatschappij, waarin hij in menig opzicht zoo nuttig werkzaam was, door den dood ontrukt. Ook hij had zich als uitgever een eigen pad gekozen en, vooral door het doen vervaardigen en invoeren van globes en kaarten, op het gebied der aardrijkskunde een waardige plaats verworven. Man van groote belezenheid en scherp verstand, was hij in zijn waarde algemeen erkend en meermalen in de Vereeniging tot bestuurslid gekozen, een onderscheiding, die hij, ingetogene naar het uiterlijk maar geldend voor oordeel en karakter, dubbel en dwars verdiende. Ook zijn heengaan was voor den handel een algemeen betreurd verlies.




page: 622

Een vierde lid van dit geslacht, zoon van W. E. J., Dr. H. D. Tjeenk Willink, vroeger doopsgezind predikant, trad in 1874 in den boekhandel van A. C. Kruseman te Haarlem en zette dien van 1878 af op eigen naam en voor eigen rekening voort. Sedert het overlijden van de hoofden der Zwolsche firma wordt ook deze onder zijn hoofdleiding gedreven.

W. EEKHOFF.

In 1874 werd de firma W. Eekhoff, te Leeuwarden, verwisseld met die van W. Eekhoff & Zoon. Na 35jarige werkzaamheid als boekverkooper trok de vader zich uit den handel terug, om zijn overige dagen geheel aan zijn geschiedkundige studiën te wijden.

Wopke Eekhoff was een waardig man en in de geschiedenis van onzen boekhandel een voorbeeld. Zonder iets aan zijn zaken te kort te doen, integendeel, te midden van een zeer bloeienden en zich steeds meer uitbreidenden debiet-handel, heeft, Eekhoff den tijd weten te vinden om zich te gelijk te vormen tot een geschiedvorscher en schrijver, waarop ons vaderland, en vooral de provincie Friesland, trotsch mag wezen.

Eekhoff, den 2n Maart 1809 te Leeuwarden geboren, was van zeer nederige afkomst. Dat strekt hem des te meer tot eer; want wat hij later geworden is had hij aan eigen arbeid te danken, niet aan een zorgvuldige opvoeding. Gedrongen om al heel spoedig in eigen behoeften te voorzien, hoopte de knaap het eenmaal zoo ver te brengen, dat hij als hulponderwijzer den kost zou kunnen winnen. De omstandigheden wilden het anders. Na den gewonen leertijd op de lagere school, kwam hij, voor alledaagsche bezigheden, in Suringar''s boekhandel terecht en klom later op tot bediende bij Schierbeek. In deze omgeving - wie zal de waarde van de indrukken in onze jeugd opgedaan berekenen - werd bij den jongen man de lust tot kennis wakker. De


page: 623
beschaafde personen, die hij hoorde spreken over de boeken hun door hem als winkelbediende in handen gegeven; de gedrukte bladen waar hij zelf in mocht gluren; de eerbied waarmeê hij opzag tegen zooveel aangehoorde of in letters gebrachte wetenschap: dat alles wekte in hem de begeerte, den hartstocht zouden wij het willen noemen, om wat beters te worden dan een werktuig van anderen. Wat er van vrije uren hem geschonken werd, en dat was niet veel, besloot hij te besteden aan eigen vorming, door het aanleeren van talen en het verzamelen van geschriften en prenten betreffende zijn geboorte- en woonplaats, waarvoor hij een innige voorliefde koesterde.

Een betrekkelijke toevalligheid gaf hem al vrij ras de pen in de hand. Het Leeuwarder departement van het Nut schreef in 1827 een prijsvraag uit voor een verzameling levensschetsen van beroemde Friezen, en den 18jarigen boekverkoopers-bediende bekroop de eerzucht om tot de beantwoording meê te dingen. Wat hij nauwelijks had durven hopen gebeurde: zijn opstel werd de bekroning waardig gekeurd. Deze gebeurtenis was van beslissenden invloed voor zijn toekomst.

In een brochure, getiteld Het verleden van het Friesch Genootschap 1877, geeft Eekhoff, bij een korten terugblik op zijn leven, daarvan zelf getuigenis. Hij zegt daar: "Ten slotte verzoek ik u, M. H.! mij ook eene persoonlijke herinnering ten goede te houden. Het gevierde halve eeuwfeest van ons genootschap mag ook ik onder mijne gedenkdagen tellen. Het is in dit jaar ook 50 jaren geleden, dat ik als 18jarig jongeling mijn eersten stap in de letterkundige wereld waagde door de beantwoording te beproeven van eene prijsvaag der Maatschappij tot Nut van ''t Algemeen, over levens van beroemde Friezen. Meer dan de premie van tien gouden dukaten spoorde de kennismaking met eenige aanzienlijke personen mij tot verdere inspanning en oefening aan. Toch stond ik nog zes jaren lang aan de drukpers, totdat in 1834 de


page: 624
Middelzee1Nasporingen betreffende de Middelzee, door P. Brouwer en W. Eekhoff. mij den toegang tot de archieven ontsloot en ook tot het Friesch Genootschap. Met hoeveel welwillendheid werd ik opgenomen in den kring van mannen, ver boven mij verheven, doch die mij met hun meerdere kennis, beschaving en bekwaamheden steunden en verder opleidden, zoodat ik met een erkentelijk genoegen kan getuigen een voedsterling te zijn van het genootschap. En wat ik met de mij verleende gaven daarvoor gewerkt, onderzocht en verzameld heb, deed ik met liefde, uit neiging, uit zucht voor vaderland en wetenschap als een pligt der erkentelijkheid, bij al de zorgen en zegeningen, welke mij te gelijk ook in mijn huiselijk- en handelsleven en in betrekking tot onze goede stad ten deel vielen. Van de 43 jaren dat ik lid ben, was ik bijna 30 jaren Voorzitter der oudheidkundige afdeeling en in dit jaar 25 jaren Penningmeester, ''t Wordt dus tijd om aan aftreden te denken en de verdere voltooijing van het gebouw onzer idealen en voornemens aan jeugdiger krachten over te laten."

Het kon wel niet anders, of deze eerste voldoening moest den jeugdigen schrijver wel eenigszins de borst doen zwellen. Hij was toen, of iets later, opgeklommen tot boekhouder of zaakwaarnemer in den boekwinkel van de Wed. H. W. Blom, en al behartigde hij daar zijn ondergeschikte taak met alle vlijt, toch achtte hij het beneden zijn waardigheid die betrekking te blijven bekleeden toen die weduwe haar zaak overdeed aan iemand, die herbergier of liqueurhandelaar schijnt geweest te zijn. Althans in het Nieuwsblad van den Boekhandel van 3 Januari 1838 vinden wij de volgende verontwaardigde advertentie:


"De Ondergeteekende berigt HH. Boekhandelaren, dat hij met den 1sten Januarij 1838 het Bestuur van den Boekhandel van


page: 625
de Wed. H. W. Blom (aan den Heer J. van der Veer, Koopman in sterke Dranken, overgedragen) zal nederleggen, en bedankt Hun Ed. voor het tot dus verre in hem gestelde vertrouwen.

W. Eekhoff.

Hij kon dit des te eer doen, aangezien zijn ijverige nasporingen ten behoeve van Frieslands geschiedenis, ook door enkele geschriften van zijn hand, de aandacht van eenige Leeuwarder aanzienlijken op hem gevestigd hadden en deze zich bereid toonden den jongen autodidact voort te helpen. In het begin van 1838 kwam een verzoekschrift van acht deftige Leeuwarders bij het dagelijksch bestuur der stedelijke regeering in, om over te gaan tot het benoemen van een archivaris, naar liet voorbeeld van andere, zelfs minder bevolkte plaatsen. In Maart werd Eekhoff met algemeene stemmen door den raad voor den tijd van zes jaren voor die betrekking aangesteld. Het behoeft niet gezegd te worden, hoe de vurige archivaris zich weerde. Dat verwaarloosde archief van onder zijn stoflaag vandaan te halen, te ordenen, te registreeren, door te snuffelen en te ontginnen, was het ideaal van zijn droom en verwezenlijkt zien. Trouwens de medaille had haar keerzij. Het traktement aan de eerepost verbonden wasmaar ƒ 600.- en dus niet genoeg om van te leven. Het was niet te denken, dat het veel hooger zou opgevoerd worden, en er moest dus, naast zijn archivariaat, gedacht worden aan een ander hulpmiddel van bestaan, vooral daar de jonge man een huwelijk in het hoofd had. Hij kwam alzoo tot zijn oude liefde terug en vestigde zich in 1839 als boekverkooper.

Sinds vereenigden zich letterlijk twee personen in hem: de volijverige handelsman, die zijn debiet-zaak tot een uitstekende hoogte verhief, en de onvermoeibare geschiedvorscher, die wat hem aan uitgespaarden tijd overbleef besteedde aan de bevordering van Frieslands geschied- en oudheidkunde.

Wie het voorrecht had, op een afrekeningsreis Eekhoff te


page: 626
huis te vinden en hem in zijn dubbele waarde erkende, zal in eerbiedige herinnering bewaren het beeld van dien eenvondigen, gemoedelijken man, die, met zijn zwart fluweelen kalotje op de blonde kruin, met zijn langzame bewegingen en zijn afgemeten spreektoon, u meer deed denken aan een dorpsgeestelijkes dan aan het hoofd van een woelige handelszaak. Maar als de altoos gereedliggende afrekening gesloten was en de boekverkooper in hem had afgedaan, kwam de wetenschappelijke geschiedvorscher te voorschijn, u rondleidende in dat kleine kamertje, zijn heiligdom, waar hij, met de fierheid van een overwinnaar, u een blik gaf in zijn Bibliotheca Frisiaca. En met volle recht mocht hij trotsch wezen op deze kostbare en met zooveel zorg bijeengegaarde verzameling van ruim 25000 platen en kaarten en 1500 portretten, allen behoorende tot Frieslands geschiedenis, die hem zoo na aan het hart lag. Dat laatste heeft Eekhoff metterdaad bewezen door het aantal geschriften, dat hij tijd vond te bewerken gedurende zijn langen drukken werkkring als boekverkooper en daarnà, toen hij in 1874 zijn handelszaken kon neêrleggen in handen van zijn zoon en opvolger. Hij overleed in Februari 1880.

Eekhoff werd in zijn verdiensten erkend als boekverkooper door zijn benoeming tot eerelid van de Vereeniging in 1876, als geleerde door de benoeming tot lid van onderscheiden wetenschappelijke en letterkundige genootschappen. Een onderscheiding hem van ''s konings wege te beurt gevallen, werd door hem op den hoogsten prijs gesteld. "Tijdens het verblijf van Z. M. den Koning in Friesland, in Mei 1873", was een courantenbericht, dat Eekhoff u zoo gaarne liet lezen, "werd te Leeuwarden ook het Kabinet van oudheden van de Provincie door Z. M. bezocht. Bij die gelegenheid mocht Eekhoff het voorrecht genieten door Z. M. te worden benoemd tot Ridder van de Orde van den Gouden Leeuw van Nassau, 4e klasse, en dat wel in zijne hoedanigheid


page: 627
van Archivaris der stad, Medebestuurder van het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde en Medeoprigter van Frieslands kabinet van oudheden. De benoeming werd hem door den Koning in persoon aangezegd "als erkentenis voor zijne verdiensten als geschied- en letterkundige", met de bijvoeging te gelijk, dat Z. M. "twee mannen in het vaderland kende, namelijk Nijhoff te Arnhem en Eekhoff te Leeuwarden, die, bij getrouwe waarneming hunner handelszaken, zichzelven gevormd en vele uitmuntende geschriften vervaardigd hadden.""

Van Wopke Eekhoff is een uitvoerige levensschets, van de hand van zijn vriend C. Sepp, met een lijst zijner werken, geplaatst in de Levensberichten van de Maatsch. der Ned. Letterkunde, overgenomen in de Bijdragen. dl. I, bladzij 215.

FRED. MULLER.

Den 1n Januari 1876 werd de firma Frederik Muller, te Amsterdam, veranderd in die van Fred. Muller & Comp. Daarmeê was een roemrijk persoonlijk tijdperk afgesloten, om toekomst te geven aan een nieuw.

Het kan, zonder aanstoot te wekken bij wien ook, getuigd worden, dat er onder de Nederlandsche boekhandelaren van de halve eeuw die wij behandelen geen naam zoo hoog gedragen werd als die van Frederik Muller. In hem herleefde de oude glorie van ons beroep; door hem werd een nieuwe eervolle toekomst gebaand. Want hij zou blijven voortleven in zijn leerlingen en in zijn voorbeeld.

Het is met Muller gegaan als met zooveel andere merkwaardige personen op onderscheiden maatschappelijk gebied. Zoolang zij er waren was hun leven zoo druk, volgde het eene feit zoo op het andere, dat men geen tijd had al die daden toteen te verbinden. Eerst als zij gestorven zijn kan het kalme oog zulk


page: 628
een leven overzien, de feiten in groepen aaneenschakelen, de onderdeelen tot een geheel samentrekken. En verbaasd staan.

Toen Frederik Muller den 4n Januari 1881 op 63jarigen ouderdom ontslapen was, staarden vriendschap en waardeering op die loopbaan terug en deden telkens en telkens weêr nieuwe ontdekkingen uit dat rijke leven. Zij ontwaarden hoe het ontstaan, gegroeid, in lengte en breedte uitgewassen en vruchtbaar geworden was. Zij speurden het geheim na van zóóveel kracht, zóóveel daad, zóóveel vermogen. En toen van lieverleê over dat alles licht was opgegaan, werd Frederik Muller''s naam omkransd met lauweren van bewondering en eerbied.

Mart. Nijhoff heeft zijn leermeester en vriend hulde gebracht in een uitstekende studie, opgenomen in de Bijdragen, deel I bladzij 240. Een uitvoerig opstel is hem gewijd in de Levensberichten van de leden der Maatschappij van Ned. Letterkunde over 1881. Binnen- en buitenlandsche tijdschriften hebben kort na zijn dood zijn lof vermeld. Gelijk wij bij reeds besproken personen plegen te doen, daarheen verwijzende, moeten wij volstaan hier alleen die feiten op te teekenen, die ons klein bestek gedoogt.

Frederik Muller, den 22n Juli 1817 geboren, had het voorrecht af te stammen van een naar den geest aristokratisch geslacht. Zijn vader Samuel Muller was hoogleeraar aan het seminarie der doopsgezinden. Aan een gezonde opvoeding heeft het hem niet ontbroken. In oudere en nieuwere talen, in geschiedenis en letterkunde heeft hij ruime gelegenheid gehad zich te oefenen. Ook had hij werken geleerd. Zijn boekverkoopers leerjaren bracht hij door in de uitmuntende scholen van Joh. Muller, zijn oom, en van Jac. Radink voor de antiquarische praktijk. Die laatste richting had hij zich gekozen. Hij begon in 1843 zijn eigen zaken zonder noemenswaardig kapitaal, maar met zeer aanmerkelijk talent.

Achtereenvolgens heeft Muller meer dan honderd auctiën gehouden,


page: 629
een getal dat door niemand hier te lande was geëvenaard, en van een gehalte als wel nimmer bij het schaars worden van bibliotheken zal wederkomen. Dat verkoopen van boekerijen is, door hem voornamelijk, een zaak van wetenschappelijken aard geworden. Zijn arbeid was alles behalve veilen alleen. De vóór-arbeid was bibliographische studie geweest: het regelen en ordenen van het geheel en het nauwkeurig nazien en desgevorderd beschrijven van elk merkwaardig boek. Daardoor kreeg de te verkoopen bibliotheek des te grooter beteekenis, en de auctionaris des te meer kennis van boeken, dat wil zeggen wezenlijke en werkelijke bekwaamheid in zijn vak, een bekwaamheid die bij den antiquaar hoofdzaak is. In den boekhandel, zoowel in den nieuwen als in den ouden, het kan niet te vaak herhaald worden, is kunde het allereerste vereischte, veel meer dan kapitaal of handigheid van verkoopen. De man van studie of van geleerdheid komt bij zijn boekverkooper om een boek, niet gelijk men bij den koopman om eenig ander voorwerp komt; hij komt om een boek, om hetgeen erin staat, om de wetenschappelijke en letterkundige waarde, om zijn inhoud, zijn vorm, zijn hooger rang onder zijn medeboeken. De boekverkooper, die op die vragen niet anders dan: "ik weet het niet" heeft te antwoorden, is een werktuig, een slijter, een prul. Maar hoe meer hij van zijn koopwaar afweet, dat wil zeggen hoe meer hij de boeken, die duizenden!, heeft ingezien, nagezien, overgezien, de geestelijke, de stoffelijke, de historische waarde weet te doen schatten, des te knapper en te bruikbaarder wordt hij in de maatschappij van de beschaafde wereld. Voor zijn eigen persoon, en ter navolging van anderen, heeft Muller wonderen gedaan. Hij heeft zich zulk een macht van bibliographische kennis weten eigen te maken, dat hij de vraagbaak is geworden van bijna alle binnenlandsche en van zeer vele buitenlandsche geleerden. Als koopman verzamelde hij zich een verbazend magazijn, alle vakken van wetenschap in allerlei


page: 630
taal omvattend, maakte daarvan beschrijvende lijsten en verzond die door heel Europa en Amerika. Met alle openbare bibliotheken en partikuliere boekverzamelaars stond hij in briefwisseling; vreemdelingen bezochten om hem Amsterdam; onder zijn vakgenooten in het buitenland had hij een gevierden naam. Stukken en geschriften, zeldzaam of eenig, wist hij met scherpen blik in hun schuilhoeken op te sporen en te brengen ter plaatse waar zij te huis behoorden. Uit archieven en oude boekenkasten, uit zolders en kelders redde hij schatten, die buiten hem tot scheurpapier zouden gedoemd zijn. Hij wist, beter dan iemand, hoe schijnbare kleinigheden kostbaarheden kunnen worden. Hij verzamelde, groepeerde, keurde en beschreef alles wat hij vond, en deed daarmeê, behalve zich zelven, aan de wetenschap en de geschiedenis onwaardeerbaar voordeel.

Zoo bracht hij, behalve wat wij omtrent de uitgebreidheid van zijn handel reeds op bladzij xxxiv van onze inleiding en hiervoor bladzij 517 vermeld hebben, bijeen gansche verzamelingen over rechtsgeleerdheid, godgeleerdheid, bijbels en geestelijke liederen, kerkelijke geschriften en incunabelen betrekkelijk gereformeerden, lutherschen, doopsgezinden, remonstranten, collegianten, socinianen, kwakers, waldenzen, wederdoopers, r. katholieke theologie; oostersche letterkunde, hebreeuwsche, javaansche talen en antiquiteiten; indische geschiedenis, Nederlandsche waterbouwkunde; Nederlandsche geschiedenis en plaatsbeschrijving; politieke tijdschriften; Grieksche en Latijnsche schrijvers; wis- en natuurkunde; algemeene geschiedenis; letterkundige geschiedenis; Scandinavische geschiedenis, taal- en letterkunde; eenige duizenden theologische, en meer dan 10000 Nederlandsche juridische dissertatiën: alles in alphabetische orde geschikt en door zaakregisters en omschrijving des te bruikbaarder gemaakt. Voeg daarbij zijn beschreven verzameling van meer dan 15000 Nederlandsche pamfletten; zijn beschrijvenden catalogus van ruim 7000 portretten van Nederlanders,


page: 631
zijn beredeneerde beschrijving van meer dan 20000 Nederlandsche historieplaten, zinneprenten en historiekaarten, in vier dikke deelen, een verzameling die door het rijk voor ƒ 30.000.- werd aangekocht "als een waardig monument dat het Vaderland den geleerden stichter dezer historische prentverzameling" kon oprichten - dan hebben wij in deze gebrekkige opsomming toch een flauwe schets meenen te geven van Muller''s onbegrensde werkzaamheid als antiquaar.

Muller was een beduidend uitgever tevens. Het Nederlandsch bijbelgenootschap vertrouwde hem toe het in den handel brengen van zijn bijbels in de verschillende talen van den Indischen Archipel en van andere linguistische werken. Met ondersteuning van de akademie van wetenschappen bezorgde hij de uitgaaf van het Vervolg op van Loon''s Nederlandsche Historiepenningen; met die van het historisch genootschap te Utrecht Wicquefort, Histoire des Provinces Unies des Pays-Bas, met die van het kon. instituut voor taal-, land- en volkenkunde van Nederl. Indië niet minder dan 16 deelen. Met de Lange en Sijthoft was hij uitgever van de werken der maatschappij tot Nut van ''t algemeen. Hij gaf uit Vissering''s Vertaling van het Nieuwe Testament, de Horatius van Peerlkamp, Bakhuizen van den Brink''s Studiën en Schetsen, J. van Lennep''s Leven van C. en D. J. van Lennep, L. P. C. van den Bergh''s Nederl. Zegel- en Wapenkunde, Gevers van Endegeest''s De droogmaking van het Haarlemmermeer, Pijnappel''s Maleisch Woordenboek, Hartog''s Geschiedenis der Predikkunde; vele prachtwerken over Indië, o. a. Bleeker''s Ichthyologische Atlas, het tijdschrift Mnemosyne, de Doopsgezinde Bijdragen, de door hem opgerichte en geliefde Navorscher; met Mart. Nijhoff te zamen de Jonge''s Opkomst van het Nederlandsch gezag in Indië, Kuyper''s A Lasco Opera, en het Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Deze zijn alleen de voornaamsten.

Nooit heeft iemand gelijk Muller zijn geheelen tijd, zijn geheele


page: 632
hart aan den boekhandel gegeven. Hij leefde voor zijn vak, hij ging erin op, het was zijn denken en doen van den vroegen morgen tot den laten avond. Niet zoo zeer uit gewinzucht als men zou kunnen zeggen uit aangeboren liefde. Hij had tot beginsel, dat één mensch één post moest bekleeden, maar dan ook iets beteekenen kon. Tijd- en talentverbrokkeling was hem een gruwel, de schuld, volgens zijn meening, dat er zoo weinig gedaan werd in de wereld en dat het eene geslacht de luttel vruchtbare herhaling was van het vorige. Het "Indefessus favente Deo", dat hij tot devies gekozen had, heeft hij waar gemaakt tot aan zijn stervensuur toe. Ja langer nog. Want een aanzienlijk bedrag zijner nalatenschap had hij afgezonderd tot de stichting van een fonds, dat strekken moest ter bekostiging van de uitgaven der supplementen op zijn bibliographische werken en van andere werken van bibliographischen en iconologischen aard, terwijl de bibliotheek der Vereeniging, zijn stichting van 1844, den weg zal blijven wijzen aan allen, die hem als voorganger in zijn breed spoor willen volgen.

De som van ƒ 10.000.-, die Muller tot vestiging van zijn fonds had beschikbaar gesteld, moest in beheer worden gegeven aan de Vereeniging. Hij zelf had de personen aangewezen, die als commissie van uitvoering de eerste leiding op zich zouden nemen. De Vereeniging aanvaardde het legaat en stichtte het Frederik Muller-fonds.

De commissie verspreidde bij haar eerste uitgaaf: P. A. Tiele''s Nederlandsche Bibliographie van Land- en Volkenkunde, het programma van het Frederik Muller-fonds, dat wij in de bijlagen een plaats geven.

In deze stichting blijft Muller''s geest leven. Moge het zijn met weldadigen invloed voor volgende geslachten, gelijk zijn persoonlijkheid dat was voor de eeuw, waarin hij onder ons werkte.




page: 633

A. W. SIJTHOFF.

Met den aanvang van 1876 vierde A. W. Sijthoff het 25jarig feest zijner vestiging als boekdrukker-uitgever te Leiden. Het mocht inderdaad een feestdag zijn. Zelden waren persen weelderiger geweest dan de zijne. Zijn drukkerij had zich weten op te heften tot een zeer aanzienlijke hoogte, en wat hij erop geleverd had was alles een voorbeeld van zuiverheid en smaak. Sijthoff''s typographische inrichting was een der meest-beroemden van het land geworden. Evenzoo had hij zich als uitgever betoond.

Sijthoff was bij Fuhri ter school geweest. Dat was te zien. Hij was een waardig leerling van zijn ondernemenden meester. Hij dreef zijn handel in het groot, en met een ijver die verbazing wekt. In 1851 met een kleine drukkerij begonnen, plaatste hij die reeds twee jaar later naar een grooter gebouw over en voegde er een inrichting voor galvanoplastiek en een houtsnijschool aan toe, de laatste onder bestuur van den bekenden graveur R. J. van Arum. "Aan iedere buitenlandsche drukkerij van naam", schreef hij in zijn kennisgeving, "is tegenwoordig een houtgraveur verbonden, ten einde de uitvoering van uitgaven met houtsneeplaten te bezorgen. Met hulp van mijn directeur zal ik trachten eene Leidsche Houtgraveerschool op te rigten." Dat hij daarin slaagde, blijkt uit zijn bekroning bij de maatschappij van Ned. nijverheid in 1853, ten gevolge van haar prijsvraag "voor afbeeldingen, die ter toelichting moeten dienen voor wetenschappelijke werken tusschen den tekst, gelijk zulks tegenwoordig in het buitenland gebeurt". Hij bracht deze versiering al dadelijk voor zich zelv'' in praktijk, in 1854, door de aanvaarding van de uitgaaf van de Tuinbouw Flora door prof. de Vriese. Van nu af werd het ter perse leggen van allerlei geïllustreerde werken hem ernst, eerst door zijn versierd tijdschrift Lectuur voor de Huiskamer, zijn Geïllustreerde Almanak, en weldra te meer door het overnemen van twee kapitale ondernemingen van Fuhri:


page: 634
Nieuwenhuis'' Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen en de Kunstkronijk. Sinds was de vruchtbaarheid zijner persen onuitputtelijk. Ieder jaar bracht geregeld de eene of andere groote editie aan het licht, men zou zeggen een pièce de résistance, waaromheen zich een aantal kleineren, van onderscheiden aard en vorm, groepeerden. Zoo kwam na de Kunstkronijk, in 1857: Delaunay''s Werktuigkunde en Bosscha''s Boek der uitvindingen; in 1858 de geïllustreerde reeks Familiebibliotheek; in 1859 zijn eerste roman van Cremer, en Kneppelhout''s Verzamelde Werken, welke laatste tot 11 deelen aangroeiden; in 1860 het tijdschrift De Natuur; in 1861 Gerdes'' Zondagsblad en het eerste deel van ten Kate''s Volledige Dichtwerken; in 1862 het tijdschrift De Gracieuse; in 1863 Rüstow''s Militair Woordenboek; in 1864 de Algemeene Encyclopedie; in 1865 Gerdes'' Bibliotheek; in 1866 de Schoolatlas voor Natuurlijke Historie en het Geïllustreerd Nieuws; in 1867 Conscience''s Werken; in 1868 van Lennep''s Nederlands Volksleven; in 1870 Rogge''s Algemeene Bibliotheek; in 1871 v. Limburg-Brouwer''s Romantische Werken, en Gedenkboek van den Oorlog; in 1872 een nieuwe uitgaaf van Ritter''s Java; in 1873 de eerste voortreffelijke verzameling van Unger''s Eaux fortes; in 1874 Milton''s Paradijs door ten Kate; in 1875 Dante''s Hel door ten Kate; in 1876 een Bijbel van Keur; in 1878 Homerus'' Ilias door Vosmaer. Voeg daar elk jaar minstens tien of twaalf kleine uitgaven van verschillende soort bij, boeken over rechtswetenschap, geneeskunde, natuur- en werktuigkunde, geschiedenis, land- en volkenkunde, stichtelijke lektuur, letterkunde; plaats er die heele reeksen van kinderwerkjes nevens; vermeerder dat aantal met zijn vele schoolboeken; herinner u, dat Sijthoff, te zamen met D. A. Thieme en Mart. Nijhoff, het dagblad het Vaderland oprichtte en de uitgaaf van het Nederlandsch Woordenboek en van van Lennep''s Kompleete werken ondernam - dan is het wel niet noodig den aanwas van dit fonds nader te omschrijven, of de werkzaamheden aan te toonen, die aan het


page: 635
bestuur daarvan verbonden zijn. Sijthoff heeft zijn zaak dan ook tot een familiezaak weten op te voeren. Thans, terwijl wij dit schrijven - al gaan wij met onze opgaven in den regel niet verder dan tot 1879, kunnen wij niet nalaten dit hier te zeggen - is in zijn huis te Leiden werkzaam een schoonzoon en een zoon, die tevens directeur is van het Leidsche dagblad door den vader opgericht. Met een anderen zoon stichtte hij in ''s Gravenhage de Haagsche Courant. De derde zoon bestuurt het Rotterdamsche Nieuwsblad. Een tweede schoonzoon is redacteur van het Leeskabinet door de firma uitgegeven en thans ook van een Nieuwsblad voor Nederland. Alle vijf zonen en schoonzonen zijn tevens deelgenooten in het Leidsche handelshuis. - Wie zou voor zulk een streven naar breedheid geen eerbied hebben?

Sijthoff heeft een zeldzamen vindings- en koopmansgeest getoond en blijft dat voortdurend doen, zich onafhankelijk verklarende van oudere, en zooals hij meent verouderde handelsgewoonten. Zijn firma heeft aan den algemeenen boekhandel een leven en vertier gegeven, gelijk niemand van haar tijdgenooten. Wij bejammeren het, dat onze schets, door gebrek aan gegevens, slechts tot dit vluchtig overzicht zich moet bepalen.1Evenzeer doet het ons leed, dat wij in deze waardeeringen alleen aan de oudere firma''s een plaats konden geven en de vermelding van zoo menig jongere die wij hoogachten aan onzen opvolger moeten overlaten.

S. E. VAN NOOTEN.

Met April 1876 nam S. E. van Nooten zijn zoon W. H. J. als deelgenoot in zijn zaken op, na die bijna 40 jaar alleen gedreven te hebben. Hij had zich 1 October 1835 in zijn vaderstad Schoonhoven eerst als boekdrukker en later ook als boekverkooper neêrgezet en zich in den handel een verdienstelijken naam gemaakt. Van Nooten levert een van de voorbeelden, dat


page: 636
men in ons vaderland niet in een hoofdplaats behoeft te wonen om als uitgever groote zaken te doen. Het kleine Schoonhoven is de zetel van een der belangrijkste fondsen. Niet van een plaats, maar van den persoon hangt het slagen in den handel af.

Toch kunnen er omstandigheden zijn, die op dat wèlslagen beduidenden invloed oefenen. Van Nooten, grootgebracht onder een beschaafden familiekring en als leerling opgeleid in de school van J. F. Thieme te Nijmegen, bracht een letterkundige en handelsontwikkeling meê, die hem overal een weg zouden gebaand hebben. Spoediger dan hij wel meende bood zich daartoe de aanleiding aan. Nauwelijks drie jaren gevestigd kreeg hij het voorrecht, in de stad zijner inwoning C. E. van Koetsveld aldaar tot predikant beroepen te zien en met dezen een vriendschap te sluiten, die onafgebroken heeft voortgeduurd. Van Koetsveld had zich toen reeds eenigermate als schrijver bekend gemaakt door zijn Vriend der Kranken, in 1838 te Amsterdam uitgegeven. Weldra volgden nu, door van Nooten uitgelokt, eerst de Oudejaarsavond en daarna de Schetsen uit de Pastorie van Mastland, een bundel boeiende en stichtelijke tafereelen, die zooveel bijval vond, dat druk op druk elkaâr opvolgden en er in 1874 een 7e oplaag van noodig was. Gaandeweg verschenen van dezen gevierden schrijver dat zestigtal titels, die van van Nooten''s fondslijst de kroon uitmaken.

Gelijk wellicht van Nooten eenigermate op Koetsveld, zoo heeft zeer zeker Koetsveld op van Nooten''s werkzaamheid invloed gehad. De uitgever had het verleidelijke van zijn vak leeren kennen. Reeds dadelijk na zijn vestiging had hij, ook om aan zijn drukkerij werk te geven, eenige boeken voor leesgezelschappen, zooals romans van Christemeijer en Bosdijk, met eenig goed gevolg uitgegeven, en zich ook nu en dan aan een enkele wetenschappelijke onderneming gewaagd. En toen nu al deze werken, dank zij hun innerlijke waarde, gelukten, werd van Nooten''s


page: 637
moed gaandeweg sterker, zijn ondernemingszucht kloeker, zijn werkkring wijder en, een zeer natuurlijk gevolg van dit alles, zijn fonds jaarlijks aanmerkelijk rijker. Als men de lange lijst daarvan overziet en de verschillende onderdeelen nagaat, dan wekt het werkelijk verbazing, dat in dat beperkte stedeke, wat den boekhandel betreft, zulke groote dingen zijn geschied. - Behalve de tijdschriften Chemisch en Pharmaceutisch Archief, Maria en Martha, Moeders schoot, De Dorpsbibliotheek, De beoefenaar der Wiskunde, De beoefenaar der Rekenkunde, De Volksschool, Kinderbibliotheek, en de jaarboekjes Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, Almanak voor kinderen, het Kerkhistorisch Jaarboekje onder leiding van Moll, heeft van Nooten op rechtskundig gebied in het licht gezonden werken van de Witt Hamer, van Geuns, de Kleyn; op genees- en natuurkundig van Duflos, Kampfmüller, Stöckhardt, Verwey, Gunning, Labberton, Sobernheim, Lubach en Logeman; op godsdienstig van van Willes, Ab. Utrecht Dresselhuijs, Clarisse, van Heyningen, Mevr. van Meerten, van Spall, Mevr. v. Calcar, de Wijs, Niermeijer; op letterkundig een aantal romans. Maar vooral op het gebied van onderwijs en kinderlektuur heeft van Nooten zich een fonds verzameld zoo uitgebreid, dat het weinig mededinging heeft. Voor gymnasiaal, middelbaar en lager onderwijs heeft hij voortreffelijke boeken en boekjes uitgegeven, die meestal herdrukken noodig hadden en door zijn naam op den titel een merk droegen van degelijkheid. Vooral in de laatste jaren heeft de firma S. E. van Nooten & Zoon zich meer bij uitsluiting op dit vak toegelegd, blijkens haar fondslijst van 1878, waarin niet minder dan 215 titels van deze rubriek vermeld staan, en waaronder er 35 zijn die een 2en, 23 die een 3en, 13 die een 4en, 10 die een 5en, 9 die een 6en, 5 die een 7en, 6 die een 8en, 3 die een 9en, 2 die een 11en, 1 die een 12en, 2 die een 14en, 1 die een 16en, 1 die een 18en en 1 die een 19en druk behoefden.




page: 638

Als bestuurslid van de Vereeniging heeft van Nooten jarenlang meêgewerkt aan de bevordering van de algemeene belangen. Het ondersteuningsfonds, waarvan de gedachte van hem uitging, heeft hij mogen zien tot stand komen, zich uitbreiden en weldadige vruchten beloven voor de toekomst.

J. B. WOLTERS. - E. B. TER HORST.

Met Mei 1876 was het 40 jaar geleden, dat Jan Barend Wolters zich te Groningen als boekverkooper vestigde. Niemand had minder dan hij in dat beroep zijn toekomst zich voorgesteld. Zijn zoeken was het notariaat, waar hij tot zijn 26e jaar voor studeerde. Eensklaps sloeg hij van plan om en werd boekverkooper, zonder van die zaken eenig verstand te hebben. Een eenigszins met den handel bekende bediende zou hem helpen. - Wolters was een stil jongman, niet sterk, veel huiszittend, van jongs af een napluizer, een keurig werkman. Door zelfoefening was hij onderscheiden talen meester geworden. Het schrijven van notarieele stukken had hem leeren toezien op ieder woord en een zucht tot netheid en orde in hem gewekt, die hem tot een tweede natuur geworden was.

Uit deze kleine eigenschappen werd een voornaam uitgever geboren.

Wolters zag ieder boek dat hij in commissie kreeg nauwkeurig na. Hij vatte den inhoud, hij las er de kritieken over, hij vergeleek ook het uiterlijk van het een met het ander, hij oefende zich zooveel mogelijk in bibliographische kennis. Zoo leerde hij over boeken meê te praten en kreeg hij een debiet onder zijn meestbeschaafde stadgenooten. Er was een tijd dat Wolters een der grootste debitanten was.

Zijn arbeid als uitgever begon, gelijk gewoonlijk, heel eenvoudig. Een paar romans en een paar stichtelijke boeken, die


page: 639
hij zelf vertaalde, waren zijn eerstelingen. Maar wie hem daarmeê bezig zagen, merkten de uiterste zorgen op, die hij ook daaraan besteedde. De keus van letter en vorm kostte hem overleg: zuiverheid was bij hem een zaak van geweten; elk proefblad werd wel vier- of vijfmaal door hem nagezien, en zoolang er maar gevaar voor eenige fout was, kreeg de drukker het niet in handen. Koo bekwam hij den naam van een kundig en nauwgezet man en werd hij al meer en meer door Groninger geleerden tot het uitgeven hunner geschriften aangezocht. Het eerste groote werk, dat bij hem het licht zag, was het Wetboek van Burg. Regtsvordering door Oudeman, in 1841, gevolgd door de overige wetboeken, door die van Diephuis, en het door deze beiden in 1848 opgerichte tijdschrift Opmerkingen en Mededeelingen. Daarbij sloten zich andere uitgaven aan, die van Choulant''s Ziektekunde door Ali Gohen, en een aantal theologische en stichtelijke schrifturen van de toongevers der Groninger school, o. a. het groote werk van Meyboom, Het Leven van Jezus, de werken van Channing en Parker, voorts de geschiedkundige boeken van Wynne en Diest Lorgion; de oud-letterkundige van Jonckbloet; menigte handboeken voor onderwijs en natuurstudie, tal van schoolboekjes, alles bezorgd met kieschen smaak wat den vorm betreft en voorbeeldeloos gelukkig van debiet. Toen Wolters in 1860 overleed, 50 jaar oud, had hij een der grootste plaatsen als debitant en uitgever ingenomen1In de Bijdragen dl. I bladz. 153 is omtrent J. B. Wolters een levensbericht te vinden door L. S. P. Meyboom..

Hij liet zijn firma na aan zijn veel jongeren zwager Eduard B. ter Horst, die reeds van 1845 bij hem onder zijn leiding werkzaam geweest was. In dezelfde beginselen van rusteloos en nauwlettend werkzaam-zijn opgegroeid, heeft ter Horst de eer zijner firma koninklijk gehandhaafd. Omringd van uitstekende


page: 640
raadgevers, zelf begaafd met een geoefend oog, een helder doorzicht, een onwrikbare kordaatheid en een hooge maat van prijzenswaardige eerzucht, heeft ter Horst voor ons kleine land wonderen gedaan als uitgever. Dat is niet te boud gesproken. Op de internationale tentoonstelling te Weenen in 1873 prijkte zijn fondskast met meer dan 600 editiën, waaronder niet minder dan 200 herdrukken. De lijst van de uitgaven zijner firma is een toonbeeld van degelijkheid, kostbaarheid en vruchtbaarheid. In het vak van rechts- en staatswetenschap valt te wijzen op Cremers'' Wetboeken te zamen ƒ 76.40, Diephuis'' Burgerlijk en Handelsrecht 2e druk 81.30, het Tijdschrift van dezen en Oudeman, 25 deelen 94.70; Oudeman''s Burgerlijke Rechtsvordering 4e druk 15.- de Savoruin Lohman''s Staatsblad 67.90, en op namen als die van Blaupot ten Cate, Boeles, Feith, Gleuns, van Houten, de Jong, van Milligen, Modderman, van Swinderen, Vroom, Stuart Mill; in dat van land- en tuinbouw op De Nederlandsche Boomgaard 70.-, Nederl. Flora door Witte 50.-, Neêrlands Plantentuin door Oudemans 27.-, Nederl Flora en Pomona 55.-, Ritzema Bos, Landbouwdierkunde 19.-, Reinders, Landbouw en Veeteelt 2e druk 17.50; in dat van geneeskunde op Ali Cohen''s Gezondheidsregeling 12 50, en Coster en Opwyrda''s Neêrl. Pharmacopoea 20.-; in dat van bouwkunde op Groneman''s Hedendaagsche Bouwkunde 40.-, Berghuis Bouwkunde 25.-, van Grieken''s Bouwkunde 25.-; in dat van geschiedenis op Rietstap''s Wapenboek 72.-, het 12tal werken van Wynne, waarvan 6e, 7e, 8e, 9e en 10e drukken verschenen, en de Bijdragen tot de Geschied. van Groningen 39.-; in dat van taal- en letterkunde op de werken van Jonckbloet, Brill, Franck, Matthes, Moltzer, Eelco Verwijs, de drie Leopold''s, Nassau, de Groot, Goeverneur, de Loveling''s. En voorts op dien rijkdom van allerlei werken voor gymnasiaal, middelbaar en lager onderwijs, waardoor ter Horst meer dan eenig ander zich verdienstelijk heeft gemaakt. Aan hem en zijn raadslieden heeft het schoolwezen


page: 641
een gansche hervorming te danken. Hij leî het erop toe, al was dit onwillekeurig ten nadeele van vele beroepsgenooten, om voor verouderde hand- en leesboeken, atlassen, kaarten, betere in de plaats te stellen, en hij had daarbij een oog op personen en behoeften, dat benijdenswaardig was. Bovenal het lager, en wel bijzonder het aanschouwelijk onderwijs is hem zeer groote dank verschuldigd. Zijn leerboekjes met houtsneêprentjes was een ware vinding; zijn opvolgende reeks van klassen-boekjes een wèlaangelegd plan. Ook poogde hij het schoonheidsgevoel bij de jeugd in de hand te werken door den uiterlijken vorm. Het behoort letterlijk tot de groote daden, om in betrekkelijk korten tijd zulk een overwegend schoolfonds bijeen te krijgen, gelijk het ter Horst gelukt is te doen. Alle mannen van naam heeft hij voor zijn doel weten te winnen. En wanneer wij, om van 2e drukken niet te spreken, oppervlakkig in dat fonds tellen 34 3e drukken, 32 4e, 15 5e, 12 6e, 8 7e, 3 8e, 2 9e, 6 10e, 2 11e, 2 12e, 2 13e, 2 14e, 1 16en, 1 19en en 1 20en, dan heeft hij waarlijk ook wel de vruchten van zijn buitengewoon voorbeeldigen arbeid mogen genieten.

VAN DRUTEN & BLEEKER.

In 1878 vierde de firma van Druten & Bleeker haar 40jarig bestaan. J. F. van Druten vestigde zich in April 1838 te Sneek, zijn geboorteplaats, en wist aan zijn zaak al dadelijk eenig leven te geven door zijn ijver als debitant. In 1845 verbond hij zich met A. Bleeker, student aan het doopsgezind seminarie te Amsterdam, maar die om minder sterke gezondheid zijn wensch om predikant te worden moest opgeven. Van toen af begon de firma zich ook op het uitgeven toe te leggen, al werd de debietzaak daardoor volstrekt niet verwaarloosd. De kunde en goede smaak der beide vennooten waren een waarborg dat zij niet anders dan goede boeken zouden ter perse leggen. Gelijk meestal waren romans,


page: 642
en wel vertaalde romans, hun eerste keus. Achtereenvolgens gaven zij daarvan een heele reeks; Flygare Carlèn, Dornau, Ellis, James, Bulwer, Töpfer, Rawcrofft, Fred. Bremer, Kavanagh, Warren, Marsh, Zschokke, Andersen, Read, Wetherell, Kingsley, Hawthorne, Mulock, Wood, Gaskell, Trollope, Eliot, vonden bij hen waardige en zorgvuldige vertolkers. In 1855 kwamen zij op de gelukkige gedachte tot het uitgeven van een Goedkoope Bibliotheek voor alle standen, waarin zou worden opgenomen en goedkoop verkrijgbaar gesteld een keur van de beste buitenlandsche werken op verschillend gebied van wetenschap en letterkunde. Zij verdeelden dit plan in vier reeksen, die te zamen een kleine honderd boekdeelen uitmaken en waarin, behalve ettelijke romans, evenzeer verschenen reisverhalen, werken over geschiedenis van Thiele, von Rotteck, Grube, Jonckers, Stoll; over natuurwetenschap van Burmeister, Johnston, Crüger, Diesterweg, Hartwig, Elwes, Berghaus, Gressler, Whittwer, Postel, Pütz, Winkler, Felisch, Page; voor onderwijs van Assmann, Pütz, Kannegiesser, Seydlitz, Page e. a. Buitendien waren zij uitgevers van vele verdienstelijke werken over geschiedenis van Hagen, van Berkum, Poujoulat en het groote werk van Schlosser, Geschiedenis der 18e en 19e eeuw, 8 deelen. Op het terrein van stichtelijke lektuur verschenen bij hen werken van Gorter, Hoekstra, Zschokke, Gewin. Ook waren de schoolboeken, die bij hen het licht zagen en, behalve de genoemden, van Schlömilch, Dingemans, Fleischauer, Eger, Lobatto, Colenso, Bake, Spruijt, Muller, Calisch, Allan e. a. afkomstig waren, van goed gehalte, hetgeen blijkbaar was uit verscheidene herdrukken. In hun Praktisch Volksboek, een tijdschrift dat van 1856-70 bestond, werkten zij mede tot het verspreiden van allerlei nuttige kennis onder het groote publiek.

In 1874 werd de firma ontbonden en zette van Druten de uitgebreide zaak met dezelfde werkzaamheid voort, gesteund door


page: 643
zijn beide zonen, die bestemd waren den vader in de met eer bekende handelszaak op te volgen.

W. P. VAN STOCKUM.

Met den aanvang van 1878 onttrok zich aan den handel een man, die er gedurende 45 jaren een sieraad van had uitgemaakt. Wilhelmus Petrus van Stockum, te ''s Gravenhage, droeg zijn uitgebreide handelszaak aan zijn zoon over. Toen van Stockum, opgeleid in de klassieke firma van P. den Hengst & Zoon, in 1833 zijn eigen handel opzette, begon hij heel in het klein. Toch liet hij van stonde af aan aan het Haagsche publiek zien, dat men van hem iets anders te wachten had dan van een gewonen boekverkooper, die, en die regel is alles behalve verwerpelijk, bij zijn boekwinkel tegelijk een magazijntje pleegt te houden van allerlei kantoor- en schrijfbehoeften. Bij den jongen van Stockum waren die laatste artikelen niet te koop. Hij verkocht boeken, niets dan boeken; men kon dus aannemen, dat hij in die waar te huis zou zijn. Het duurde niet lang of hij toonde dat. Bibliographische en letterkundige studiën had hij achter zich en hield die dagelijks bij. Wie bij hem om eenig boek kwam, oud of nieuw, kon er staat op maken, dat van Stockum er iets van wist te vertellen. Maar hij had ook een derde studievak, dat hem niet minder vooruithielp. Hij bespiedde niet alleen de boeken, maar evenzeer de menschen waaronder hij zich bewoog. Den Haag was rijk in allerlei verscheidenheid van lezers en kunstliefhebbers. Een in alle opzichte beschaafd man als hij had niet veel noodig om door ontmoeting en gesprek de voegen in ieders harnas te leeren bespeuren. Een spaarzaam, maar doeltreffend ter inzage zenden van al het, ook in vreemde talen, nieuw uitkomende in elks bepaalde richting, baande aan zijn debiet een breeden weg; en zoo werd van Stockum een der eersten, een der


page: 644
weinigen, die een boekhandel, een eigenlijken, veelomvattenden boekhandel dreef op groote schaal; die zich had weten te plaatsen in een zeer ruimen en vruchtbaren handelskring, en die door zijn publiek als een hoogst bekwame en geletterde gids op elk gebied algemeen gezocht en gewaardeerd werd. Daarvan getuigden de blijken van achting en genegenheid, die hem van zijn stadgenooten meermalen te beurt vielen, ook in het letterkundig genootschap "Oefening kweekt kennis", waarvan hij mede-oprichter was; ook van zijn vakgenooten in het Haagsche boekverkoopers-gezelschap; niet het minst in de Vereeniging, waar hem steeds een eereplaats en later het eerelidmaatschap werd aangeboden.

Naast den nieuweren handel legde van Stockum zich ook op den ouden toe. Als auctionaris hield hij geregeld veilingen, en de catalogen van de bibliotheken, die hem werden toevertrouwd, gaven de doorslaande blijken van de kunde en zorg, die hij eraan ten beste gaf. Aan zijn eigenlijken boekhandel, nieuw en oud, in verschillende talen en vertakkingen, had hij een arbeidsveld groot genoeg, om het als uitgever nog te hebben willen uitbreiden. Maar de enkele malen dat hij daartoe verlokt werd, was het door zijn voorliefde voor geschiedenis en letterkunde, gelijk o. a. door de werken van den grooten Motley, met inleiding en aanteekeningen van Bakhuizen van den Brink.

Wie zal den invloed berekenen, dien een degelijk, beschaafd, nauwlettend boekverkooper kan hebben op de ontwikkeling zijner stadgenooten, door de bevordering hier, door de opwekking elders, van wetenschap, letteren, kunst en zedelijken ernst? Wie weet niet uit eigen jeugd of uit later dagen, hoe eenig boek, en het gesprek daarover, indrukken hebben achtergelaten ingrijpend in karakter en leven? Wie heeft niet aan de gedrukte letter te danken, of te wijten; een groot deel van zijn vorming en gehalte, van zijn beteekenis ten overstaan van de maatschappij en van zich zelven? En hij die ze ons in handen geeft, of ons


page: 645
eraan onttrekt, is één van die machtige krachten, waaruit onze opvoeding, onze leiding, onze arbeid geboren worden.

Toen van Stockum na zijn bedrijvig leven de rust zocht, mocht hij de bewustheid meedragen, dat hij wakker gestaan had op zijn post, en dat hij benijdenswaardig was in plichtsvervulling en in de erkenning daarvan bij stadgenooten en handelsvrienden.

H. A. KRAMERS.

Vier jaren na van Stockum, en wel met Januari 1837, vestigde zich H. A. Kramers, te Rotterdam. Beiden zijn ongeveer tijdgenooten, beiden zijn vakgenooten, beiden leverden voorbeelden van den assortimentshandel, zooals wij dien in onze inleiding trachtten te schetsen.

Het spreekt van zelf dat het niet wel doenlijk is, maar anders zou het wel eenige moeite waard wezen, na te gaan, hoe in de onderscheiden steden van ons land het boekenverbruik in getal en gehalte, de bevolking in aanmerking genomen, in verhouding staat. Daaruit zou dan eenigszins kunnen worden afgeleid, in hoe ver dat meer of minder debiet samenhangt met den ijver en de voorliefde van daar gevestigde boekverkoopers, en in welke maat deze van invloed kannen geacht worden te zijn op den geestelijken smaak hunner stadgenooten. Want dat dit debiet hier en daar aanmerkelijk uiteenloopt, is een niet te ontkennen feit. Er zijn, onafhankelijk van haar ligging in deze of gene streek van ons land, plaatsen, waar het verbruik van boeken al zeer sober, er zijn andere, waar dit in het oog loopend aanzienlijk is. Wie onze aanteekeningen in de boekenlijsten heeft willen inzien, zal reden gehad hebben zich te verbazen, welke groote getallen van kostbare uitgaven soms hun plaats vonden in gemeenten, zelfs in den zoogenoemden achterhoek, die men daarvoor waarlijk niet zou voorbestemd hebben.




page: 646

Onder de steden, die daaromtrent in den boekhandel met een kroontje geteekend staan, behoort sinds jaar en dag Rotterdam. Rotterdam heeft weinig uitgevers binnen zijn wallen gekweekt; zelfs was het vroeger een zeldzaamheid als eenig boek een Rotterdamsche firma op zijn titel droeg. Maar wat het aantal handige boekhandelaren en het debiet betreft, welke stad was vroeger vruchtbaarder? Zelfs het groote Amsterdam stond erbij achter. De uitgever, die zijn jaarlijksche rondreis ter afrekening deed, bewaarde Rotterdam voor het laatst, om daar als het neusje van den zalm te genieten. Hij, daarentegen, die met een nieuwe onderneming ter aanbieding uitging, bezocht die stad het allereerst: hij zou er den barometer voor zijn kansen vinden.

Nooit heeft hij het wellicht zelf geweten of willen weten. Maar wanneer, bij voorbeeld, onder al de aanzienlijke debitanten aldaar, de hand van een man als Kramers uit de uwe, jong uitgever, een nieuw boek aannam, het inzag, het doorliep, het betastte, met zijn onbedriegelijk handelsoog het wikte en woog zouden we zeggen, dan bonsde u het hart van spanning, wat de uitspraak van diens orakel zou wezen omtrent de levensvatbaarheid van uw pleegkind. Het eenvoudig ontoegelicht: "dank je" was uw vonnis; het even kortaf: "noteer me voor 25, 50 of 100 exemplaren" was de triomf uwer hoop.

Den drempel te overschrijden van een huis als dat van H. A. Kramers was voor ieder beschaafd man een genot. Boeken, niets dan boeken, boeken in alle talen, boeken van allerlei inhoud, allerlei vorm, allerlei waarde, zuiver wetenschappelijke, uitlokkend letterkundige, kunst- en prachtwerken, deftig en schitterend van band, pronkstukken van typographischen en graveer-arbeid, lonkten daar met hun verlokkende oogen u toe. Een toonbeeld van netheid en orde was die stapelplaats, in welker midden de rijzige, rustige figuur van den tijdelijken eigenaar wèltoegerust zijn bezoekers afwachtte, om ze met zijn veelomvattende kennis


page: 647
en smaak - door hoeveel oefening verkregen! - in hun keus voor te lichten. Niemand, die dezen verleidelijken cirkel binnentrad, of hij had zijn geld besteed; niemand, of hij had te gelijk de bewustheid dat hij er rijker door geworden was.

Kramers was niet op zulk een grooten voet begonnen. Toen hij op even 20jarigen leeftijd den debiethandel van zijn patroon P. H. van den Heuvell overnam, had hij weinig grondige opleiding gehad en even weinig ervaring. Met wat gewone school-africhting had hij het moeten stellen, en de werkzaamheden in zijn leerjaren hadden hem met niet veel anders dan met het werktuigelijk boek in kennis gesteld. Maar een groot voorrecht was als het ware hem in den schoot geworpen en bij zijn ontvankelijk gestel voor zijn toekomst beslissend. Van den Heuvell had zijn debiet bovenal gevonden onder de leerlingen van de toenmaals bloeiende Rotterdamsche klinische school. Dit weder had aanleiding gegeven, dat de lectoren aan die school, waaronder mannen als G. J. Mulder, Miquel en Moleschott, diens boekwinkel in- en uitliepen; en aan deze, al ware het vluchtige aanraking had de jeugdige bediende te danken, dat hij begon in te zien hoeveel er voor hem in zijn vak te leeren viel; dat hij door een nieuwen geest van ijver en studie werd aangeblazen, dat hij in één woord ook op zijn burgerlijk handelsgebied de waarheid leerde van de spreuk dat kennis macht is. Van toen af werd bibliographie, in het eerst vooral van medische boeken, zijn dagelijksch brood.

Een ongezochte aanleiding werkte de uitbreiding zijner zaken belangrijk in de hand. Bijna geen debitant in den lande had er tot dus ver aan gedacht, het buitenlandsch goed dat hij noodig had te trekken uit het buitenland zelf. Fransche boeken werden in den regel van de firma Dufour & Co., Duitsche door die van Joh. Muller en C. G. Sulpke, allen te Amsterdam, verkregen. Maar toen omstreeks 1838 de vermaarde Parijsche uitgever Baillière


page: 648
Rotterdam bezocht, zijn boeken voor Kramers'' glazen zag liggen en dezen voorstelde in het vervolg rechtstreeks zich met hem in betrekking te stellen, was er een nieuwe en breede deur opengegaan. Weinig jaren later was zijn Fransche handel zoo uitgebreid, dat Kramers het moedige plan opvatte - en in die dagen wàs dat een zaak van moed - naar Parijs te gaan en zich in verband te stellen ook met andere huizen. Kort daarop deed hij met hetzelfde doel een tocht naar Duitschland, in 1850 een naar Londen, en zoo stond binnen weinig jaren het huis Kramers in betrekking met de grootste boekenmarkten, spoedig ook met die van Italië en Amerika. Door deze rechtstreeksche verbindingen namen ook de buitensteden zijn hulp voor haar bestellingen te baat, werd in onze koloniën een breede baan voor hem geopend, en maakte bovenal niet alleen het Rotterdamsche, maar een groot deel van het Nederlandsche publiek een gretig gebruik van de rijke schatten, die dit magazijn op het gebied van iedere hedendaagsche geestesrichting aanbood. Stel daarbij op den voorgrond de persoonlijkheid van den patroon, en gij hebt den sleutel tot de oplossing, hoe in den loop van ettelijke jaren de assortimentshandel van H. A. Kramers een voor ons land eerbiedwekkenden omvang heeft gekregen en in den ruimsten en besten zin een eigenlijke boekhandel werd, waarin een ongeloofelijke menigte boeken tegen een ongeloofelijk kapitaal worden omgezet. Assortimentshandelaren als van Stockum en Kramers - wij doen anderen niets te kort - bewijzen, hoe ook de boekhandel in Nederland groothandel kan wezen.

Als uitgever heeft Kramers zich nooit vooropgezet. Prof. Mulder, die hem van zijn jonge jaren af met zijn vertrouwen en vriendschap vereerd heeft, heeft zijn ouden uitgever niet willen verlaten; zijn vertrouwen was tot vertrouwelijkheid verduurzaamd.

Kramers, die, na een ingespannen handelsleven van bijna 50 jaren,


page: 649
in 1875 zijn zaken overgegeven hebbend in handen van zijn zoon en van zijn waardigen steun L. J. Schüller, voor zich zelv'' een welverdiende rust gezocht heeft in de stille liefelijke natuur van Apeldoorn, moge roemen in zijn goede stad Rotterdam, niemand zal tegenspreken, dat Rotterdam voor de geest- en kunstbeschaving zijner ingezetenen aan een boekhandel als dien van Kramers evenzeer vrijwat verschuldigd is.

P. VAN SANTEN.

Toen in 1878 het eerste deel verscheen van J. J. Cremer''s Romantische Werken, begon de gevierde schrijver zijn voorafgaand "woord aan den lezer" aldus: "Bij het verschijnen van de Gezamenlijke Werken, is het den schrijver een droeve plicht, den wakkeren uitgever te gedenken, die met zooveel warmte de in ''t lichtgave had begeerd en voorbereid, en, reeds voor het verschijnen van dit eerste deel, - in de volle kracht van ''t leven - aan de zijnen en zijn werkkring ontvallen moest.

"Het welslagen van van Santen''s onderneming - wel eens door mij betwijfeld, op grond dat reeds zoo menige uitgave mijner vertellingen, in allerlei vorm en bijeenvoeging, in ''t licht verscheen - dat welslagen achtte hij zoo goed als verzekerd; en, nu het al meer en meer blijkt dat zijn vertrouwen niet wordt beschaamd, getuigt zulks op nieuw voor zijn juisten blik, en zijn tact om de uitgaven zijner pers naar de eischen des tijds te doen uitvoeren."

Dit woord van weemoedige hulde gold Pieter van Santen, die in Juli 1877 op slechts 39jarigen leeftijd ontslapen was.

Wat Cremer getuigde van diens juisten blik en tact, had van Santen in zijn kort leven herhaald bewezen. Weinig uitgevers hebben zulke gelukkige zaken gedaan. Zich in 1860 in naam associeerende en zich alzoo vestigende onder de firma van den


page: 650
Heuvell en van Santen (een naam dien hij in 1873 verbrak om daarna alleen op zijn eigen naam voort te gaan), werd hij al heel spoedig, behalve van eenige vertaalde romans, uitgever van die reeks van boeiende verhalen van Aimard, die vooral onder het jeugdig geslacht een ongekenden opgang maakten. Ten gevolge daarvan legde hij zich toe op het uitgeven bijzonder van kinderwerken, die er zeer behagelijk uitzagen en die hij, geholpen door zijn persoonlijk reizen en zijn verlokkende manieren, in grooten getale zoowel in België als hier wist te verspreiden. Ook zijn Algemeene Geschiedenis van Streckfuss, zijn kaarten voor schoolgebruik, zijn Reisgids, zijn tijdschrift Omnibus, zijn wetenschappelijke en geïllustreerde volksboeken, zijn vertalingen van Erckmann-Chatrian, zijn boeken voor onderwijs, voor leesgezelschappen, voor en over Indië, zijn goedkoope herdruk van Hofdijk''s Ons Voorgeslacht, getuigden alle van zijn praktischen blik. Evenzoo behaalde hij groote voordeelen aan zijn uitgaaf van de geïllustreerde Verhalen van Jules Verne, die hij in 1875 begon. Van Santen was een man van vurigen ijver, wien moeiten noch opofferingen te veel waren, eerst om verkoopbare kopijen machtig te worden en daarna om ze zoo veel mogelijk aan den man te brengen. Een zijner kloekste plannen was, samen met G. L. Funke, de oprichting van het Nieuws van den Dag in 1870. Zijn laatste groote onderneming was de uitgaaf van Cremer''s Verzamelde Werken, wier kopijrecht hij voor een aanzienlijken prijs gekocht had. Door de veelheid en verscheidenheid van zijn arbeid en door het buitengewoon gelukkig slagen van schier alles wat hij ondernam, trok van Santen de algemeene aandacht. Het maakte een pijnlijken indruk toen deze moedige jonge man op nog zoo frisschen leeftijd plotseling overleed, gereedstaande zijn handel te verleggen van ''s Gravenhage naar Amsterdam, om dien daar op nog breeder voet uit te breiden.




page: 651

H. A. M. ROELANTS.

In 1879 was het 33 jaar geleden, dat H. A. M. Roelants als boekverkooper en uitgever zich vestigde te Schiedam. Ook hij heeft weder een blijk gegeven, dat een man van werkkracht en wil geen hoofd- of akademiestad noodig heeft om zich in uitgebreiden kring te bewegen. Het kleine Schiedam heeft sinds jaren een grooten boekhandel in zijn veste, even als Schoonhoven en Zaltbommel dien hebben.

Roelants begon als uitgever reeds dadelijk met een paar kloeke ondernemingen: van Dissel''s Flavius Josephus en Welter''s Wereldgeschiedenis. Daarop volgden Hyrtl''s Topographische Ontleedkunde, een tijdschriftje de Kinderkerk, en eenige romans. Alzoo, volgens onze gewoonte, een uitgever te meer, die voordeel zocht overal waar hij meende het te kunnen vinden. Op dien weg is Roelants voortgegaan. Hij heeft veel uitgegeven en goed uitgegeven. Achtereenvolgens kwamen bij hem van de pers de tijdschriften: Christoterpe, De Kansel, Oud en Nieuw, Dames-Courant, Nederlandsch Museum, Stuivers-editie voor de Jeugd, Maandblad voor Nederlandsche taal, Het Vaandel, en de jaarboekjes voor de Nederl. Hervormde Kerk en dat voor Gemeentebesturen en de Nederlandsche Volksalmanak. Wetboeken gaf hij uit van Greve en Stolk; ook Fransen van de Putte''s Parlementaire Redevoeringen. Onder zijn geschiedkundige uitgaven moeten vooral genoemd worden de werken van generaal Knoop, van v. Rüstow, van de Roo van Alderwerelt, van van Vloten, van Thiers; onder die van gemengde letterkunde van S. J. v. d. Bergh, van der Hoop, Schimmel, Piet Paaltjens, Koopmans van Boekeren en een aantal goede romans; onder zijn stichtelijke lektuur die van de Charante, Piccardt, Steenberg, Statius Muller, Réville; onder zijn boeken voor onderwijs die van Niemeijer, Kreenen, Bakker; zijn schoolboeken ten behoeve van het militair onderwijs en zijn menigte kinderwerkjes. Maar de uitgaven waarmeê Roelants het meest eer


page: 652
behaalde en die tot de schoone ondernemingen behooren, waren zijn Cats door van Vloten, zijn Volks-Encyclopedie, zijn Verzamelde werken van Zschokke, van de Bull, van Fred. Bremer, van Thackeray, van Erckmann-Chatrian, vooral zijn geïllustreerde editie van Dickens. Voeg daarbij zijn uitgaaf van Al de Leerredenen van v. Oosterzee, zijn Prachtbijbel, zijn Nieuw Testament met platen van Bida en ten slotte zijn Klassiek Letterkundig Pantheon, dan behoeft het geen verdere aanwijzing, dat Roelants onder de voornaamste uitgevers zijn plaats heeft. Vooral zijn Pantheon was een meesterlijke greep. Toen hij, in navolging van een dergelijke Fransche uitgaaf, in 1852 deze onderneming begon, brak er een storm tegen hem los van de zijde der debitanten, die hem beschuldigden dat hij met zijn goedkoope boekjes van 30 cent hun de voordeelen ontnam aan duurder boeken verbonden. Roelants verwees hen naar de toekomst, die bewijzen zou hoe de veelheid van debiet zijner uitgaaf voordeeliger zoo werken dan het weinige of niet-debiet van dure werken. En die toekomst heeft hem in het gelijk gesteld. Duizenden bij duizenden heeft hij verkocht van die gansche reeks, die tot over de 100 stuks is aangewassen. En was deze onderneming een moedige en voordeelige handelsdaad, van grooter gewicht was zij als nationale daad, omdat zij vooral de oudere letterkunde van ons vaderland bekend maakte waar zij tot heden toe een gesloten boek was geweest; omdat zij aan de scholen gelegenheid bood haar reeds aan jonge lieden in handen te geven, en omdat zij aan het gansche Nederlandsche volk een reden te meer gaf tot nationale fierheid en ontwikkeling.

C. VAN DER POST Jr. en C. G. VAN DER POST.

In Februari 1879 overleed te Utrecht, in den ouderdom van 72 jaar, Cornelis van der Post Jr., na daar ter stede ruim 40


page: 653
jaar als boekhandelaar en uitgever krachtig werkzaam te zijn geweest. Hij had zich door eigen arbeid en door aankoop een zeer aanzienlijk fonds verzameld. Bijna elke maand kwam bij van der Post eenig nieuw boek van de pers, dat zich meestal onderscheidde door netheid van uiterlijk. Hij had op elk terrein een scherp koopmansoog en wist aan de behoeften en aan den smaak van het publiek handig te voldoen. Zoo wisselde hij zijn uitgaven af naar gelang der omstandigheden, zonder zich echter toe te leggen op bijzonder kostbare en uitgebreide ondernemingen.

Trouwens van der Post heeft in één bepaalde richting zeer groote verdiensten gehad, verdiensten, die zijn naam stellen onder de beste uitgevers van dit tijdvak. Aan de bevordering van de genees- en heelkundige wetenschap heeft hij, met zijn broeder C. George, onwaardeerbaren dienst bewezen. Cornelis van der Post had als onderdeel van zijn uitgeverszaak de voordeelen ondervonden, die de uitgaaf van medische werken in zijn jongen tijd afwierp. De aanraking met Utrechtsche hoogleeraren was hem daarbij zeer te stade gekomen. Zij had hem opmerkzaam gemaakt op den grooten vooruitgang, dien deze wetenschap in het buitenland maakte, en op de hoogstbelangrijke boeken die daar uitkwamen. Van der Post zelf had ze in groot getal aan de studenten afgeleverd en was erin te huis geraakt. En al gebruikten deze nu bij voorkeur de oorspronkelijke talen, toch was er een andere studeerende jongelingschap, aan de klinische scholen, jongelingen, die, geen akademische opleiding noodig hebbende voor hun aanstaand beroep van plattelands heelmeester, zeker een vertaling zouden verkiezen boven een taal, waarin zij wellicht slechts half bedreven waren. Op deze had van der Post het oog, toen hij meer bij voorkeur in deze richting zich ging bewegen. De wèlgeslaagde pogingen in dit opzicht brachten hem op het plan om zich voor dit vak te vereenigen met zijn jongeren broeder, toen deze, na zijn opleiding in den geneeskundigen


page: 654
boekhandel van C. G. Sulpke genoten te hebben, in 1840 zich als boekverkooper te Amsterdam vestigde. Sinds gaven beide te samen die reeks van meer dan 100 kapitale medische en natuurkundige werken uit, die in den bloeitijd dier wetenschap, tusschen 1840 en 1860, zulk een welverdienden naam hadden. De betrekking van den Amsterdamschen van der Post als uitgever van de werken der kon. akademie van wetenschappen was daarop mede van grooten invloed. Wij noemen de werken van Arntzenius, Bosch, Coster, Donders, Dusseau, Hes, Pruys van der Hoeven, Miquel, Oudemans, Schroeder van der Kolk, Vrolik, en de vertalingen van Andral, Bergmann, Braun, Budge, Burger, Canstatt, Cotton, Frerichs, Gerlach, Gorup-Besanez, Günther, Haeser, Hoefle, Ideler, Iwersen, Klencke, Lehmann, Lohmeyer, Lotze, Masse, Oesterlen, Oppoltzer, Plattner, Regnault-Strecker, Roser, Ruete, Scanzoni, Schwanda, Seitz, Seubert, Siebold, Skoda, Teale, Valentin, Virchow, Wedl, Wunderlich, Wundt: vertalingen door de kundigste mannen van gezag bewerkt en voortreffelijk uitgegeven. Onder deze zijn zeer kostbare ondernemingen, zoowel om haar omvang als om de afbeeldingen die zij vergden, maar allen onberispelijk betreffende de zorgen eraan besteed. De firma C. van der Post Jr. en C. G. van der Post heeft jaren lang haar roem op dat gebied gehandhaafd, en heeft zij zelve aan deze vakken van wetenschap groote voordeelen te danken, toch kan het niet worden ontkend dat ook de wetenschap voor haar beoefening aan deze uitgevers veel verschuldigd is.

C. van der Post Jr. liet bij zijn overlijden zijn handel na aan zijn zonen Gebr. van der Post.

M. WIJT & ZONEN.

Den 1en Mei 1879 herdacht de firma M. Wijt & Zonen, te Rotterdam,


page: 655
haar 75jarig bestaan. Zij mocht dankbaar op haar verleden terugzien, want zij was een der bloeiendste handelszaken geworden. In 1804 door Melchior Wijt opgericht, had zij den moeielijken Franschen tijd met inspanning van alle krachten wederstaan en zich zelfs tot een aanzienlijke debietzaak, met aanverwante binderij, weten op te werken. Melchior Wijt Jun. was sinds 1820 in den handel zijns vaders werkzaam, maar nam in 1829 de zaak over van de firma Krieger & Comp., waarin toen de later zoo beroemd geworden medische professor F. W. Krieger werkzaam was. In 1831 werden beide zaken vereenigd onder de firma M. Wijt & Zonen1Op bladzij 142 van het 1e deel is de firma verkeerdelijk M. Wijt & Zoon genoemd.. In 1826 werd de drukkerij eraan toegevoegd onder beheer van een der zonen, Cornelis. - In 1844 overleed de vader, in 1880 de pasgenoemde zoon, zoodat sinds laatstgemeld jaar Melchior Jr. het hoofd der beide handelstakken werd, maar daarin sinds 1856 bijgestaan door Melchior Corneliszoon en sinds 1866 door zijn eigen zoon Willem.

Als uitgever heeft de firma zich niet op den voorgrond geplaatst. Haar voornaamste ondernemingen waren een herdruk van de werken van Willem Sluyters'' Buyten- en Huysleven (1714-1743), waarvan 3100 exx. verkocht werden, Buddingh''s Neêrlands Oost-Indië, dat, evenals Cohen Stuart''s Gedenkschrift van de 5e Evang. Alliantie-Vergadering, geheel uitverkocht werd.

Door liefde tot onze vaderlandsche letterkunde gedreven, deed M. Wijt Jr., even voor de fondsveiling van P. Meijer Warnars in 1855, aan het Rotterdamsche boekverkoopers-college het voorstel, om voor gezamenlijke rekening zich van de kopijrechten van Jacob van Lennep''s werken meester te maken, opdat deze


page: 656
in waardige handen zouden blijven. Die daad kwam tot stand en vond in het land groote toejuiching. Spoedig daarop verscheen een nieuwe uitgaaf van de Romantische werken met een oplaag van 3250, en een van de Poëtische werken met een oplaag van 2500 exx. Later, om aan deze tijdelijke vennootschap een eind te maken, werden van Lennep''s werken overgedaan aan het driemanschap D. A. Thieme, Mart. Nijhoff en A. W. Sijthoff, die van de Romantische werken nog een uitgaaf in groot en een in klein 8o hebben uitgegeven.

M. Wijt Jr., warm voorstander van den werkkring der Vereeniging, was om de deugden van zijn karakter van oud en jong de vriend en van velen de trouwe en betrouwbare raadsman. Met een zeldzame helderheid van geest en een nimmer verouderend hart bleef hij tot zelfs op hoogen leeftijd de ziel en de kracht van zijn bloeiende handelszaak. - Hij overleed den 10en Augustus 1886, door vak- en stadgenooten hoog gewaardeerd.

D. A. THIEME.

Den 11en Juni 1879 overleed, op 49jarigen leeftijd, Dirk Anthonie Thieme.

Het bestek, dat wij ons hebben gesteld, laat geen uitvoerige levensbeschrijvingen toe. Waar wij Koenraad Fuhri en Frederik Muller alleen in breede omtrekken in hun beteekenis voor den boekhandel schetsten, wordt ons de hand ook gebonden omtrent Dirk Anthonie Thieme, al zou menig vriendenhart het ook anders verlangen. Thieme''s leven zou een uitvoerige beschouwing waard zijn, een streng, ernstig nagaan, opdat het ten toonbeeld zou kunnen zijn, hoevéél, en hoeveel weldadigs, door één mensch in gewone maatschappelijke betrekking kan worden tot stand gebracht, indien men, gelijk hij deed, "te leven" in geweten een voorrecht acht. Omtrent de beide met hem te samen genoemden


page: 657
kan gezegd worden, dat zij zoo hoog hebben gestaan, omdat zij àl hun tijd en hun geheele persoonlijkheid, zonder eenige bijzaak, hebben toegewijd aan het beroep hunner keus. Van Thieme kan gevraagd worden: hoe is het mogelijk, dat één man zich zoo kwistig kon verdeelen en overal een man van beteekenis heeft kunnen zijn. Vraag het aan zijn geboortestad, in hoeveel inrichtingen van regeering of samenleving hij, neen niet een lid, maar de ziel was. Zie hem werkzaam in elken weg van de belangen der vaderlandsche nijverheid en in het ijveren voor het welzijn van den ambachtsstand. Volg hem, waar hij eigen tijd verkort door overal en ten allen oogenblikke in de bres te staan voor de algemeene belangen van den boekhandel. Maar meer en beter: hoor het, op dien diep weemoedigen dag zijner begrafenis, hoe, terugkomende van dat graf, waaromheen honderden uit alle rangen en rijen, van heinde en ver, hadden gestaan met tranen in de oogen, hoor het hoeveel dankbare harten daar geheimen fluisteren van genoten weldaad, van ondervonden steun, van geschonken raad, van heul en hulp, uitgegaan van dezen man, die nooit naar dank omzag, maar die zelf u zou hebben willen danken, als gij hem in de gelegenheid hadt gesteld goed te doen.

Het geslacht der Thieme''s heeft in den boekhandel sinds bijna een eeuw een aanzienlijke plaats ingenomen. Toen in 1786 H. C. A. Thieme en F. A. Brockhaus te zamen als leerjongens bij den boekdrukker Becker te Wesel in dienst waren, was het wel niet te voorzien, dat de boekhandel van Holland en die van Duitschland eenmaal aan deze knapen zooveel zou te danken hebben. H. C. A. Thieme1Zie omtrent dezen de levensschets door J. van Wijk Rz., opgenomen in de Bijdragen dl. I bladz. 30. heeft in het eerste vierde dezer eeuw tot de moedigsten en degelijksten onzer uitgevers behoord en


page: 658
heeft voortgeleefd in zijn vier zonen C. A. Thieme, te Arnhem, J. F. Thieme, te Nijmegen, W. J. Thieme, te Zutphen, G. van Eldik Thieme, te Arnhem, en zijn twee schoonzoons C. Campagne, te Tiel, en K. Fuhri, te ''s Gravenhage. Ook uit dezen zijn weder boekhandelaren ontsproten; daaronder onze Dirk Thieme uit den Nijmeegschen tak.

Zijn geboortejaar was 1830. Hij was eerst leerling bij zijn vader, later bij zijn oom Fuhri. Bij den laatste had hij gelegenheid het drijven van zaken in het groot te zien. Hij kon er zijn hart ophalen. Dat bespreken van nieuwe plannen, telkens en telkens weêr; dat becijferen en zoeken naar middelen van handel; dat op reis gaan en aanbieden; dat te huis komen met een voordeelige vangst: dat alles was voor een vurig gestel als het zijne een waar genot. Als een blijk, hoe de koopman in hem rijpte, dient dat hij en Sijthoff, die gelijktijdig met hem bij Fuhri in de leer was, een kinderboekje Veldbloemen samenstelden en dit voor hun eigen rekening, maar op naam van J. F. Thieme, onder de aanbiedingen van den patroon mede aanboden en in een jaar uitverkochten. Thieme herhaalde dit als bediende nog eens; nauwelijks toch had hij zich in 1853 te Arnhem gevestigd, of hij verzocht den boekhandel, een ander werkje, Fritze, De Kleine Generaal, van zijns vaders naam op den zijnen over te brengen, aangezien dit zijn uitgaaf en zijn eerste fondsartikel was. Trouwens, hij had er dadelijk een ander van meer beduidenis naast te stellen. Van Fuhri had hij het tijdschrift De Tijdspiegel overgenomen, dat reeds aanstonds onder zijn leiding en onder de Keyser''s redactie een nieuw leven te gemoet ging. Met laatstgenoemden predikant-letterkundige en met den docent aan de Bredasche akademie Lindo werd van nu af menig uitgaaf op het touw gezet. Voor beide wakkere, heldere geesten was een jong man als Thieme goud waard; het omgekeerde was evenzoo. Men vond elkander. En nu volgden, als in geregelden


page: 659
marsch, die maandelijksche facturen met tal van nieuwigheden, van Lindo of zijn spiegelbeeld "de oude heer Smits", de Keyser, van der Hoeve, Lublink Weddik, Vitringa, Keller, Lodewijk Mulder, die Thieme''s eerste jaren vruchtbaar maakten en den naam zijner firma hielpen vestigen.

Intusschen had hij zijn veerkracht sterker ingespannen. Kort na de opening zijner eigen zaken was hij uitgever geworden van de Arnhemsche Courant. Niet alleen uitgever, maar te gelijk ten deele redacteur. Thieme was voor die taak als geboren. Achtgevend op de teekenen des tijds en op de pennen die hem daarbij van dienst zouden kunnen zijn, nam hij elke gebeurtenis op het staatkundig en maatschappelijk leven met gretig oog waar en trok er voor zijn courant partij van, hetzij door artikelen van zijn eigen of van door hem aangezochte hand. Eerst toen zijn dag aan dag vermeerderende bezigheden het hem dringend geboden, gaf hij de leiding zijner courant met persoonlijke opoffering aan ander bestuur over, maar niet voordat hij haar tot naam en hoogte had gebracht. De journalistiek was hem een stokpaard. Meermalen liet hij zich later uit, hoe hij er steeds naar hunkerde aan het hoofd te staan van een groot blad, dat wijd en zijd invloed zou kunnen oefenen op de belangen van het vaderland. Dat dit hem ernst was toonde hij in 1868. Aangezocht door eenige toongevers der vrijzinnige staatspartij tot het oprichten van een groot dagblad, kon hij, hoe ook door allerlei bemoeiing gebonden, de verzoeking niet weêrstaan, dit plan als met veldheers-taktiek aan te leggen en te ordenen. Een gedeelte van de brieven over deze onderneming gewisseld ligt naast ons. Telkens rijst de verbazing over zooveel arbeid, maar meer nog over zoo groote scherpte van doorzicht, van keus, van berekening, van doorzettenden mannenmoed, van overreding en handigheid. Wie eenigszins van nabij de bezwaren kent van kapitaal en meêwerking, van het in en door de wereld helpen


page: 660
verbonden aan een blad dat dagelijks verschijnen moet, zal zich kunnen verbeelden wat er te schrijven en te werken viel ten behoeve van een courant, die te ''s Gravenhage moest uitkomen onder een hoofdleider die te Arnhem woonde. Gelukkig vond Thieme daarin een krachtigen steun in zijn beide vrienden Mart. Nijhoff en A. W. Sijthoff, die met hem en met P. Smidt van Gelder, te Amsterdam, eindelijk in Maart 1869 een onderhandsch contract sloten betreffende de oprichting van een liberaal dagblad te ''s Gravenhage, in een daartoe gekocht gebouw met nieuw aan te leggen drukkerij. Den 12en April 1869 werd het eerste blad verspreid. Geen wonder evenwel, dat de woonplaats van deze vier vennooten in vier steden een voortdurend struikelblok was voor den geregelden gang en voor een spoedige beslissing bij voorkomende gelegenheden. Toen Het Vaderland al meer en meer opgang maakte en dus ook al meer en meer zorg kostte, begreep men Thieme te moeten overhalen om Arnhem voor den Haag te verlaten. Men kon daar niet buiten hem.

Te Arnhem had hij zich onderwijl als uitgever niet weinig geweerd. Achtereenvolgens had hij naast de Tijdspiegel in het licht gegeven de tijdschriften Nederlandsche Spectator (later onder nieuwe inrichting voortgezet met Mart. Nijhoff), Tijdschrift voor Photographie, Neêrlands Kansel, Het Morgenlicht en de Geldersche Volks-almanak. Hij had op rechtsgeleerd gebied werken uitgegeven van Boissevain, Staats Evers, Bietz, Olivier, Goeman Borgesius; op wetenschappelijk van Vitringa, de Haan, Grothe, Kerdec, Vogel; op godsdienstig van van Gorcum, van der Hoeve, de Keyser, Proes, Laurillard, Allard Pierson, Réville, Scheffer, Thieme; op geschiedkundig van Lod. Mulder, ten Brink, Jorissen, Hofstede, van Rees; op letterkundig van bijna al de beste dichters en prozaschrijvers van zijn tijd; op dat van kunst van A. VerHuell, Havard; romans een gansche reeks, oorspronkelijk en vertaald; boeken


page: 661
voor onderwijs van de meestgebruikten. Dat alles is in weinige regels op te sommen. Maar wanneer wij wijzen op ondernemingen als de 9 deelen van Neêrlands Kansel; de Bibliotheek van Nederlandsche romans; den herdruk van da Costa''s Kompleete Dichtwerken; de kloeke greep van Het belegerde en Het vermoorde Parijs; de Keyser''s voortreffelijke bloemlezing Neêrlands Letterkunde; de Juridische Spectator; Fruin''s Wetboeken (te samen met Beijers en Nijhoff); den Prachtbijbel met platen van Doré; de folio prachtuitgaaf van ter Haar''s Dichtwerken; den aanleg van Mevr. Bosboom''s en Schimmel''s Kompleete Romantische werken, en op die roemrijke reeks van de Guldens-editie, waarin de edelste vruchten onzer nieuwere vaderlandsche letterkunde in een achtbare rij van ruim 100 deelen verzameld zijn, dat standaardwerk onzer taal, dan krijgt die vluchtige opsomming een wichtiger zwaarte.

Op dat alles werd de kroon gezet door de uitgaaf, in 1864, van het Nederlandsch Woordenboek. Toen, na jaren van voorbereiding, prof. Matthijs de Vries de mare in het land deed rondgaan dat het veelbesproken plan van het Woordenboek, waaraan alle taalkundige krachten meêgewerkt hadden, ver genoeg tot verwezenlijking gebracht was om aan de uitgaaf te kunnen denken, vereenigden zich drie van onze kordaatste firma''s, ten einde zich deze grootsche onderneming niet te laten ontgaan. D. A. Thieme, Mart. Nijhoff en A. W. Sijthoff zouden deze taak aanvaarden1Ditzelfde drietal vrienden gaf later voor gezamenlijke rekening uit: 1865 van Lennep''s Klaasje Zevenster, 1867 van Lennep''s Romantische Werken, Cremer''s Anna Rooze en Doctor Helmond; 1868 van Lennep''s Poëtische Werken; 1869 ten Kate, De Planeten, en voorts al de werken, die het uitvloeisel waren van de nieuwe spelling door prof. de Vries ingevoerd..

Dat was inderdaad geen kleinigheid. Wij wezen er in onze boekenlijst op. Het werk zon van een omvang worden gelijk er zelden een in Nederland verschijnt. Het zou jaren kunnen duren. Het zou duizenden bij duizenden kosten. Het zou te bezien


page: 662
staan of het publiek eraan wilde. Het zou een groot waagstuk wezen. Maar het gold hier Hollands taal, Hollands eer, Hollands nationale eigenwaarde. Wat voor één te machtig was, werd aangedurfd door deze drie. Nu was Thieme in zijn kracht. Hij had voor een goede zaak te strijden en te overwinnen. Hij zou bergen te verzetten hebben. Maar hij zag er glimlachend tegen op; hij kon ze aan. Toen de overeenkomst tusschen redactie en uitgever gesloten was, was er geen tijd van talmen; het ijzer diende gesmeed terwijl het gloeide. Thieme en zijn medegenooten rustten niet, eer zij de kopij voor een eerste aflevering in handen hadden. En toen zij zeker waren van haar aanstaande verschijning, togen zij uit om het Woordenboek baan te breken, met den muurvasten wil, niet terug te keeren eer zij de zege behaald hadden. Met de warmte van zijn woord, met de kracht zijner overreding, met het onwederstaanbare van zijn gansche persoonlijkheid, brak vooral Thieme als het ware bij den boekhandel en bij het aanzienlijk publiek in en roofde aller meêwerking en steun, maar roofde ze op een wijs, dat elk zich tevreden voelde zijn gewillig offer te hebben bijgedragen. Wat niemand gewaagd had te droomen, gebeurde: na eenige weinige weken had een getal van ongeveer 2000 inteekenaren uit Holland en België, weldra tot 5500 aangegroeid, het verschijnen van het. Woordenboek geldelijk verzekerd. - Dit eene feit uit vele.

Thieme was in alle opzichten een breed man. Bekrompenheid en schrielheid waren hem een gruwel. Als hij iets niet royaal kon doen, deed hij het niet. Loven en bieden lag niet in zijn aard; allerminst tegenover auteurs die hij hoogachtte. Er zouden voorbeelden te noemen zijn, dat hij uit eigen beweging veel hooger honoreerde dan gevraagd werd. Hij zou zich geschaamd hebben, het rechtmatig deel van een ander te beknibbelen uit eigenbaat. Spaarzaam waar het pas gaf, was hij ruim van hand waar de billijkheid het gebood. Hij was koopman tot in zijn


page: 663
nieren, een slim koopman, maar nimmer een koopman met eenigen zweem van slinksche streek. Ook handelde hij zoo ten overstaan van zijn vakgenooten. Wie zou hem ooit te beschuldigen, zelfs te verdenken hebben gehad van eenige scheve of benepen daad? Wie zou zich over Thieme ooit hebben durven beklagen?

Bij alle deugden naar hoofd en hart had Thieme een voorrecht te meer. De natuur had hem een uiterlijk gegeven van buitengewone innemendheid, een zuidelijken kop van den nobelsten type; een hooge figuur, zwaar van bouw, lenig van vormen. Hij was een geboren edelman, los van bewéging, ongedwongen, fijn van manieren. Waar hij verscheen, wekte zijn binnentreden aandacht, maakte hij indruk, waren de oogen op hem gevestigd. Hij trok aan, hij boeide voordat hij een woord gesproken had. Daar lag iets ridderlijks in die houding, die u tegen haar deed opzien, maar opzien met vertrouwen. Gij gevoeldet vóór, dat gij aan dezen man veilig kondt openbaren uw gedachten, uw wenschen, uw nooden, uw geheimen zelfs. En als ge dan opmerktet, hoe onder uw gesprek die zware zwarte wenkbrauwen zich samentrokken, dat donkere oog begon te gloeien en een effenheid van ernst zich heenleî over dat vriendelijk gelaat, dan kondt ge zeker zijn dat hij zich met uw belangen bezig hield en ze aannam als de zijne. Gij kondt veilig hem laten begaan; hij zou zorgen. Hij zou zorgen, al riep hij u niet telkens toe: "ziet ge wel, dat ik het doe?" Hij deed het, zonder eenigen ophef, stil, rustig, schier ongemerkt, soms, goedig als hij was en opgewonden als hij kon wezen, zelfs ietwat plaagziek en speelsch.

Een man van deze zeldzame eigenschappen, die wist te staan op eigen post, maar zich desniettemin altoos wist te geven aan anderen, kon wel niet anders dan de gevierde man zijn ook onder zijn stadgenooten. Toen Thieme, door plichtbesef gedreven, in 1874 zijn geliefd Arnhem verliet om zich te verplaatsen naar den Haag, boden meer dan honderd Arnhemsche burgers,


page: 664
als dankbetuiging voor al het voortreffelijke wat hij daar op allerlei weg gedaan had, hem een kostbare gedachtenis aan en nam hij het hart meê van allen, aanzienlijken en armen. Wie ontving ooit waardiger getuigenis dan dit, dat het geschenk begeleidde:


"Aan Dirk Anthonie Thieme,

den burger, die op het algemeen welzijn meer dan op eigen rust bedacht, aan den maatschappelijken vooruitgang zijne krachten wijdde; den handhaver van Arnhems recht en belang; den ijveraar voor onderwijs en volksontwikkeling; den arbeider, die, anderen de eer gunnend, voor zich inspanning en offer koos; den reivoerder bij Arnhem''s vreugd; den noô ontbeerden vriend - wenschen, bij ''t weemoedig vaarwel, eenige zijner medeburgers een bewijs aan te bieden hunner waardeering en trouw."

Het duurde niet lang of Thieme had in ''s Gravenhage een dergelijke plaats heroverd als hij in Arnhem had moeten prijs geven. Hij ontwikkelde daar dezelfde kracht, hij moeide er zich met gelijke belangen. Hij werd getrokken, en liet zich trekken, overal waar men wist dat hij op zijn plaats zou zijn. Maar de verantwoordelijkheid zijner persoonlijke betrekking als directeur van Het Vaderland, met al den aankleve van dien, nam bijna heel zijn tijd in beslag. Hij diende zich, hoe noode ook, te beperken. Had hij, reeds te Arnhem in 1867 als deelgenoot in zijn handelszaken opgenomen zijn vriend, den vroegeren predikant J. Sternberg, en al stond deze hem nog zoo trouw ter zij, toch begreep hij dat hij zich versnipperen zou, indien hij in de woelige residentie betrekkingen op zich nam, die hem van zijn eigenlijke taak zouden vervreemden. Die taak was ten eerste het hem toebetrouwde Vaderland, ten tweede zijn plaats als uitgever, ten derde zijn streven ter bevordering van de belangen van den boekhandel.

Meer dan ooit spande hij zich in tot de vruchtbare werking der Vereeniging. Evenmin als wij bij andere overledenen hun


page: 665
verdiensten in betrekking tot de Vereeniging afzonderlijk hebben vermeld, evenmin willen wij dat hier doen bij Thieme. Wij zouden slechts omtrent ieder te herhalen hebben wat wij in vorige bladen hebben geboekt. Waar wat goeds tot stand gebracht werd zal in de laatste vijftien jaren zijn naam nergens ontbreken. Niemand van de bestuursleden uit dat tijdvak zal ertegen opkomen, als wij hem de plaats geven boven allen; niemand, hoe veelzijdig sommiger verdiensten ook wezen mogen, die niet jaloersch zou kunnen wezen op de zijne. Aller gaven waren in hem te zamen. Hetzij hij voor de Vereeniging werkte ongezien of in het openbaar; alleen of met anderen; in stilte of optredende met de hem eigenaardige kracht: nergens werd hij overtroffen. Als Thieme op den vergaderingsdag den hamer opnam, wist ieder dat deze dag in allen opzichte goed zou afloopen. Onder zijn leiding was eenig geschil, een rumoerig oogenblik, ondenkbaar. Er zou gewerkt worden; maar ook gewoekerd met den vrijen tijd ten bate der onderlinge harmonie. Ouden en jongen, grooten en kleinen, zij waren zijn vrienden. Zij verdrongen zich om hem heen om een hartelijk woord. - Als om een vriendelijken blik doen zij het telken jare nòg rondom zijn beeld, door Schuitemaker''s teekenstift zoo treffend gemaald en ter eerbiedige gedachtenis der Vereeniging geschonken.

In het voorjaar van 1879 vertoonden zich in het forsche gestel van Thieme ziekelijke verschijnselen. Alsof hij ze voor anderer oog verhelen wilde sloop hij uit den Haag weg naar zijn rustig zomerverblijf te Velp. De lieve frissche Geldersche lucht zou hem wel doen opleven, glimlachte hij.

Op den 14en Juni was heel Velp in rouw. Daar werd hij uitgedragen naar Arnhem''s kerkhof, waar hij rusten zou te midden van de velen die hij had liefgehad en beweldadigd. Rondom zijn open graf verbeidde een zwijgende schaar den somberen lijkwagen. Het waren burgers uit Arnhem, het waren vertegenwoordigers


page: 666
van maatschappelijke instellingen, het waren letterkundigen en kunstenaars, het waren bovenal boekhandelaren saamgevloeid uit alle deelen van het land. Als dier laatsten tolk sprak de voorzitter der Vereeniging, J. C Loman Jr., de volgende woorden:

"Wij allen, die hier om deze groeve staan, hebben den man voor oogen, wien wij hier eene laatste en droevige hulde komen brengen. Wij allen zien haar, die rijzige gestalte, dat innemend gelaat, dat open oog, vrijmoedig opgeslagen, zoo welsprekend getuigend van een oprecht en edel gemoed.

"Over de schoone gaven, die hem geschonken waren, zal ik hier niet uitwijden; hij maakte daarvan gebruik op eene wijze, die bij allen die hem gekend hebben in dankbare herinnering blijft. Het aantal vrienden hier vergaard, geeft daarvan een krachtiger getuigenis dan ik zou kunnen uitspreken. En toch - Thieme behoefde niet te sterven om zich door vrienden omringd te zien. Waar hij kwam vond hij ze of wist hij ze te winnen, niet het minst onder ons, zijn beroepsgenooten. Wij dragen er roem op, hem een der onzen te mogen noemen; hij stelde er roem op tot ons te behooren. Al getuigt dit van zijn nederigheid, toch had hij gelijk. Hij gevoelde het, dat hij in den boekhandel de eereplaats bekleedde en dat hij die eerlijk verdiend had. Waardoor? Vraagt vrij aan ieder onzer, die van alle kanten hierheen zijn gekomen om te toonen hoe wij den gestorvene betreuren en waardeeren. Vraagt ieder onzer wat er in de laatste jaren in den boekhandel, in onze Vereeniging tot stand is gekomen, en gij zult als uit één mond hooren: Zonder Thieme waren wij er niet gekomen.

"Hij behoorde waarlijk niet tot die ijdele enthousiasten, die bij al wat nieuw is luidkeels toejuichen; maar de handen thuis houden, als het er op aankomt aan het werk te gaan. Neen! Thieme hielp, als een practisch man, trouw aan het ontwerpen,


page: 667
maar als het op de uitvoering aankwam zag men hem eerst in zijne volle kracht. De gave der overreding, hem zoo overvloedig geschonken, was zijn eerste wapen; de bezwaren, hem dikwijls op baldadige wijze in den weg geworpen, dienden slechts om zijn ijver te prikkelen, zijn moed te verhoogen; het was een waar genot, hem aan het werk te zien om ze uit den weg te ruimen of - als het moest - er over heen te gaan. En wie herinnert zich niet, met welke prettige, van overmoed tintelende oogen hij ons kon toeroepen: "Wij komen er!" als hij zag dat hij zijn doel naderde. En inderdaad het was zoo. Wij kwamen er; want als Thieme zich eene zaak had aangetrokken, dan kwam zij tot stand. Hoeveel zou er nog tot de vrome wenschen behooren, als hij er niet geweest was!

"Thieme! Ik breng u een laatst vaarwel in naam van den Nederlandschen boekhandel, dien gij zoo lief hebt gehad. Wij zullen uw beminnelijke en tegelijk zoo krachtige, persoonlijkheid niet vergeten. En dat gij ook bij hen die na ons komen in herinnering zult blijven, daarvoor hebt gij gezorgd door hetgeen gij hebt tot stand gebracht, woekerende met de weinige levensjaren, die u gegund waren."


Loman had uit aller hart gesproken, en de indruk daarvan is tot op den huldigen oogenblik niet verkoeld.

In Dirk Anthonie Thieme was de laatste der drie sterren ondergegaan, die over dit tijdvak van onzen boekhandel gestraald hebben: Koenraad Fuhri, de man van ondernemingsmoed, Frederik Muller, de man van wetenschap, Thieme, de man der elken handel adelende humaniteit.

Onder den indruk van Thieme''s verlies had de boekhandel er behoefte aan, zijn waardeering uit te spreken door een duurzaam teeken ter zijner gedachtenis. Voor een man gelijk hij was, praktisch van beginsel en daad, zou een grafmonument wel een


page: 668
dwaasheid zijn. Men begreep terecht, dat een huldeblijk ter zijner vereering moest wezen in zijn geest: dat het niet ijdel pronkend moest stilstaan, maar werken, werken tot algemeen nut. Een versiering boven zijn lijk zou een spotvorm geweest zijn voor hem, die de menschelijke waarde dieper had gezocht dan op den vlakken grond van titel of kostuum.

Naar aanleiding van zijn verdiensten: in den boekhandel, ter bevordering der letterkunde, en als mede-directeur van de Nederlandsche maatschappij ter bevordering van nijverheid, werd alzoo, uit de mild toegevloeide bijdragen, ter zijner eer gesticht het

D. A. Thieme-fonds,

waarvan het reglement als bijlage hierachter is gevoegd.

Ook daarin blijft D. A. Thieme bestaan.

W. H. KIRBERGER.

W. H. Kirberger is een van de gelukkigste uitgevers geweest. Hij verklaarde meermalen, tegen de klachten van anderen in, dat het voor hem een zeldzaam geval was, als hij bij de uitgaaf van het een of ander geld had moeten toeleggen. En dat had bij een fonds zoo groot als het zijne nog al wat te zeggen. Toch was de reden ervan niet ver te zoeken. Kirberger''s boeken waren meestal niet groot en kostbaar; zij hadden doorgaans een sprekende kerkelijke kleur, een kleur die gewild was; en bovenal, de uitgever had door zijn kiesche keus en door zijn smaakvolle zorg aan de boeken die zijn naam droegen zulk een merk van vertrouwbaarheid gegeven, dat ze reeds daardoor alleen in zekere kringen aanstonds een ruimen aftrek vonden. Ook bij hem bleek weêr het geheim van het goed-slagen van ondernemingen: zijn persoonlijkheid, zijn liefde en zijn leven zat in zijn boeken; zij waren geen fabriekwerk, zij waren een deel van hem-zelv'' Kirberger behoorde met hart en ziel tot een kerkgenootschap van


page: 669
streng-behoudende beginselen; hij kwam daarvoor uit, hij toonde het, hij hield zijn banier hoog, hij was er, bij het opgeruimdst humeur en het helderst verstand, fier op. Het was zijn zoeken en zijn zorgen om wat hij in zijn richting liefhad te bevorderen op alle wijs. En daardoor ging er geen boek van hem uit, of het was gekozen en gekeurd, het was innerlijk en uiterlijk zoo, dat het zijn aanbeveling in zich zelf meêbracht. Daarbij kwam, dat Kirberger een ruime keus had. Door zijn zeer uitgebreiden invoer-handel uit Engeland kwam van hetgeen daar van zijn gading uitkwam alles hem in handen; hij was op de hoogte van hetgeen er een meer dan gewonen opgang maakte; hij kon vooruit berekenen wat in onze taal goede rekening zou maken of niet. En wat oorspronkelijke uitgaven betreft: aangezien zijn naam op eenigen titel een aanbeveling was, klopten schrijvers gretig bij hem aan, wel wetende dat hun arbeid ook door zijn vlag een voordeelige vaart te gemoet ging. Behalve de menigte vertalingen, gaf Kirberger boeken in het licht van Adriani, Beets, Beynen, Bronsveld, van der Brugghen, Mevr. van Calcar, Cohen Stuart, Huydecoper, van Oosterzee, Cremer, Eigeman, Hasebroek, Mej. Hasebroek, Heldring, P. Huët, ten Kate, Laatsman, Lamers, Looman, Martens, Adama van Scheltema, Schuurman, Tinholt, van Toorenenbergen, Viehoff, Westhof. Bij hem verschenen ook de tijdschriften: Nieuwe Bijdragen op het gebied van Godgeleerdheid, Het Eeuwig Evangelie, Stemmen voor Waarheid en Vrede, en het jaarboekje Magdalena. Kirberger bepaalde zich trouwens niet alleen bij theologische of stichtelijke werken; in letterkundige en romantische literatuur had zijn firma evenzeer een goeden klank. Behalve een aantal vertalingen van de beste Engelsche romanschrijvers, was hij voor een gedeelte uitgever van Mevr. Bosboom-Toussaint en van dichtbundels van Hasebroek. Vooral de aanzienlijke koop en herdruk van de Dichtwerken van Beets deed zijn naam en de kloekheid van zijn


page: 670
ondernemingsgeest groote eer. Kinderboekjes en boeken voor onderwijs vonden bij hem ook hun plaats. Toen Kirberger in 1883, na 33jarigen arbeid, zijn zaken overgaf in handen van zijn trouwe hulp J. H. Kesper en zijn zoon, kon hij met voldoening in den catalogus van zijn fondsveiling wijzen op ongeveer 400 goede boeken, door hem in het licht gegeven, en op het aanzienlijk bedrag, dat hij gewoon was jaarlijks als vrucht van zijn arbeid uit dat fonds te genieten.

Kirberger zorgde trouwens alles behalve bij uitsluiting voor eigen belangen. Aan weinigen is de geheele boekhandel zoo veel verplicht als aan hem. Dat getuigen de voorafgaande bladen in zijn betrekking tot de Vereeniging. Als haar bestuurslid en voorzitter heeft hij jaren lang zijn groote talenten en al zijn liefde aan haar toegewijd. Wat hij voor haar en voor de algemeene belangen van den boekhandel geweest is, zal eerst later in het licht mogen worden gesteld, als dat leven, dat thans nog zoo frisch en krachtig bloeit, zijn laatste weldaden zal hebben opgeleverd.

G. L. FUNKE.

G. L. Funke, te Amsterdam, die den 15en Maart 1870, te zamen met P. van Santen, het eerste blad uitgaf van hun kordate onderneming De Kleine Courant, Het Nieuws van dan Dag, werd door de bemoeiingen en uitbreiding aan dit dagblad verbonden zoo geheel in beslag genomen, dat hij er zijn overige zaken na 1877 aan moest opofferen. Zeker was dit voor den boekhandel te betreuren. Funke, in 1863 gevestigd, had als uitgever getoond wat hij beteekende, en nog voor de toekomst te beloven had. Begaafd met zuiver oordeel, klaar inzicht, onverpoosde arbeidsdrift en een hart uitgaande naar al wat voor elken mensch in het bijzonder en voor de samenleving in haar


page: 671
geheel ter beschaving en ten vooruitgang strekken kan, lag er een breede weg voor hem open, dien hij reeds met vasten voet begonnen was eervol te betreden. In de tien jaren, waarin hij eigenlijk als uitgever gewerkt had, had hij zich een fonds verzameld, dat een aanzienlijken naam gekregen en groote voordeelen opgeleverd had. Op het gebied van theologie en stichtelijke lektuur waren bij hem uitgekomen werken van Fischer, Hausrath, de Hoop Scheffer, Gorter; ook de Doopsgezinde Bijdragen; natuurwetenschappelijke boeken, boeken voor onderwijs, volksgeschriften hadden bij hem een waardige plaats gevonden. Maar vooral op letterkundig gebied had hij zich verdienstelijk gemaakt door de uitgaaf van werken van Cremer, Hofdijk, Eliot Boswell, de Veer, Pierson, Gram en een vertaling door Kok van Shakespeare''s Meesterstukken, een verzamelde uitgaaf van Heije''s Dichtwerken, van Multatuli''s Werken, van Busken Huet''s Literarische Fantaisiën en Kritieken en een vertaling, mede door Kok, van Dante''s Goddelijke Komedie. Alle laatstgenoemde verzamelwerken gaven hem, wat letterkundig gehalte en ondernemingsgeest aangaat, een eerste plaats onder zijn vakgenooten. Funke was een uitgever van vinding en van kracht, bovenal bewezen in zijn meesterlijke berekening van het Nieuws van den Dag, welk dagblad hij in weinig jaren wist op te heffen tot de meestgelezen courant in ons land. Toen hij eenmaal al zijn uitgaven voor deze eenige verwisseld had, leefde hij daar ook alleen voor. Met heel zijn hart wijdde hij er zich aan toe. Het was of hij in de journalistiek zijn eigenlijke roeping gevonden had. Door de keus van de meestbevoegde redactie en medewerkers, door zijn invloed op den inhoud, door zijn handelstact om zijn onderneming winstgevend te maken, toonde hij als directeur van het blad inderdaad zeldzame bekwaamheden, bekwaamheden waardoor hij in weinig jaren een aanzienlijk fortuin, maar, wat veel meer beteekent, een hooggedragen naam gemaakt had. Die laatste woog ook


page: 672
bij hem-zelv'' veel zwaarder dan het eerste. Men zou zelfs kunnen zeggen, hoe meer het geluk hem diende, des te strenger nam hij zijn taak op. Waar te werken en iets goeds te doen viel, zoowel buiten als binnen den boekhandel, daar vond men Funke in de eerste rij, te arbeidzamer naar mate hij het niet meer noodig had te zijn, te bescheidener naar gelang hij gewaardeerd werd, te ernstiger met zijn tijd en gaven rekenend naar verhouding van een weelderige rust die hem zou hebben kunnen verlokken. Zijn onbedwingbare arbeidszucht straalde uit naar alle zijden; waar men hem riep stond hij reeds gereed; waar zijn hulp gevraagd werd deed hij, zonder ophef of uiterlijk vertoon, tienmaal meer dan men verlangd had; hij hunkerde naar goeddoen; en daarbij, zijn linkerhand mocht de ruime weldadigheid van de rechter niet zien.

De edelste bloemen duren vaak het kortst. Funke mocht nauwelijks 48 jaren oud worden. In October 1885 werd hij door een slepende ziekte ontrukt aan de vele kringen, waarin hij uitblonk door zijn helder hoofd en zijn wakkere hand, kringen waarin aller harten hem toeklopten, omdat het zijne zoo goed was.

Mijn jonge vriend, onder kransen heeft men u begraven. Bonter schaar van aanzienlijken en geringen stond er zelden om eenige lijkbaar. Uit het hart van velen stroomden verheerlijkende woorden tot uw lof, omdat zij er behoefte aan hadden u te loven; uit het oog van allen glipte een traan om uw heengaan, omdat ze voelden u te missen en niet missen wilden. Vriendschap en dankbaarheid naast de lieven van uw eigen haard brachten u ter ruste. En het was of gij ons allen, allen die daar samendrongen om uw lijkbaar, nog eenmaal de hand ten afscheid reiktet met uw lievelingswoorden van den dichter:

Ernst is het leven! - O, zalig die ''t weten!Arbeid is roeping en edele strijd.


page: 673
De eeuwigheid vraagt naar de vrucht van den tijd:Dwazen, die ''t werkloos, gedachtloos vergeten!Die pas te laat, aan het einde der baan,D''ernst van het vluchtige leven verstaan!

Als uw sprekende beeltenis - weemoedig geschenk van een diepbedroefde weduwe - uit uw vriendelijk oog ons die woorden toeblikt, grijpen ook nog wij, ouden van dagen, opgewekten levenslust en levensmoed uit uw voorbeeld.

J. C. LOMAN Jr.

J. C. Loman Jr., in 1850 te Amsterdam gevestigd, is bij onze vaderlandsche auteurs zeer gezocht, bij zijn vakgenooten zeer gezien. Hij behoorde tot de jongelieden van deftigen huize en deugdelijken zinne, die zich aan den boekhandel wijdden. Niet van grooten omvang was zijn zaak als uitgever, maar zij droeg de teekenen van kieschkeurigheid. Op rechtsgeleerd gebied lag hij werken ter perse van Molster, Zubli, Heineken; op natuurwetenschappelijk van Lotze, Reudler, Hirschell, Mulder; op dat van geschiedenis van van der Aa, Kroon, Schotel, Jorissen, Mevr. van Calcar; op dat van letterkunde van van Lennep, Schimmel, Vosmaer, Kok, Hofdijk, Wolters, Mevr. Bosboom-Toussaint, Busken Huet; en verschillende vertalingen. Als tijdschriften gaf hij uit Nederland, waarvan hij zelf meermalen de redactie op zich nam, de Navorscher, Onze Roeping, Volksbibliotheek en het jaarboekje Christelijke Volksalmanak. Buitendien kinderboekjes en eenige goede schoolboeken. Loman werkt nog onder ons als een man van gedegen verstand en veel kunde. Dat wordt ook ten zeerste gewaardeerd in de Vereeniging, in wier bestuur hij herhaalde malen als lid en voorzitter gekozen werd. In de vorige bladen is zijn naam te vaak genoemd, dan dat wij hier in herhaling zouden behoeven te treden van zijn


page: 674
daden en verdiensten. Een der laatstgenoemde mogen wij niet verzwijgen: de onwrikbare kordaatheid, waarmede hij een eigen overtuiging pleegt te handhaven tegenover wien ook. Een man van waarheid en moed geldt in het leven vaak veel meer, dan vijftig van meêgaande arbeidskracht. Wrijving geeft licht en warmte, al kost ze soms splinters. Door vastheid van oog, door onafhankelijkheid van overtuiging, door de bezieling van het beschaafde en soms zoo geestig woord, heeft Loman in belangrijke vraagpunten binnen den kring van den handel een plaats ingenomen, benijdenswaardig en voorbeeldig.

MART. NIJHOFF.

Met 1879 nam Martinus Nijhoff, te ''s Gravenhage, zijn kundigen kweekeling P. A. M. Boele van Hensbroek - die later, in 1882, ook zijn schoonzoon werd - in zijn zaken op en won dien ten gevolge zijn firma een nieuwe, en wel een zeer veel beduidende kracht te meer aan. De nieuwe deelgenoot had door zijn bibliographischen arbeid, waartoe o. a. zijn in 1874 bekroond prijsantwoord behoorde, deze voorkeur zich alleszins waardig betoond.

Mart. Nijhoff is de zoon van Mr. Is. An. Nijhoff. Hij was leerling van zijn vader, van Fred. Muller, en van de firma A. Franck, te Parijs. Een klassiek ras en een klassieke school. Hij was, kon men zeggen, voorbestemd om het beste in den boekhandel te vertegenwoordigen. Niet altoos komen die voorbestemmingen tot haar recht. Hier ten volle. Zoodra Mart. Nijhoff de werkplaats van Fred. Muller verliet en zich met 1853 in de hofstad vestigde, toonde hij wat men van hem te wachten had. Het spreekt van zelf, dat, al nam hij den nieuwen handel even gretig op, het antiquariaat zijn hoofdrichting zou zijn. Reeds in het eerste jaar begon hij die reeks van bibliotheek-veilingen, die hem in haar getal, in degelijkheid van gehalte en van bewerking,


page: 675
aan Fred. Muller deden gelijkkomen en zijn naam, ook in het buitenland, een ruime bekendheid gaven. Weldra werd zijn magazijn de verzamelplaats van al wat ''s Gravenhage aanzienlijks had. Natuurlijk, aanzienlijk naar den geest bovenaan. Daar vond hij de vrienden van zijn vader L. P. C. van den Bergh, Bakhuizen van den Brink, Campbell, Holtrop, de Jonge, mevrouw Bosboom-Toussaint, die hem gaandeweg in aanraking brachten met alle letterkundigen en kunstenaars van het daarin zoo benijdenswaardige den Haag. Met voornamen van stand en fortuin te gelijk. Diplomaten, regeeringsmachten, leden der volksvertegenwoordiging, allerlei hooggeplaatsten voor zoover zij voor hun goud wetenschap en kunst begeerden in te ruilen. vonden bij Nijhoff wat zij zochten: een man van innerlijke en uiterlijke beschaving, die hen met zijn raad voorlichten, met zijn daad helpen kon. Voornamelijk gold dit zijn antiquariaat. Op het voorbeeld van zijn leermeester en vriend zamelde Nijhoff al wat hij ter aanvulling van de verschillende groepen van zijn magazijn machtig kon worden en gaf daarvan nauwkeurig beschreven vaklijsten in het licht, die om haar uitgebreidheid en bibliographische waarde, zelfs in den verren vreemde, verdiende aandacht vonden.

Betrekkelijk waren zulke lijsten hier te lande iets nieuws, door Muller en Nijhoff ingevoerd. "Voor allen", schrijft laatstgenoemde in zijn eersten catalogus, 1853, "die eenig bepaald vak van wetenschap beoefenen, is het dikwijls aangenaam en soms noodig, te weten, welke oudere en nieuwere werken, tot hun studievak betrekkelijk, voorhanden zijn in de magazijnen der boekverkoopers, die zich vooral bezig houden met de zoodanigen te verzamelen en daarin handel te drijven.

"Buitenlandsche boekhandelaren voorzagen sinds lang in deze behoefte door het uitgeven van catalogussen, en bijna dagelijks gaan zij daarmede voort. Dezelfde behoefte doet zich in ons vaderland gevoelen; maar verschillende omstandigheden hebben


page: 676
zamengeloopen, om de voldoening daaraan, in de laatste jaren, te verhinderen.

"De ondergeteekende, wenschende daaraan te gemoet te komen, volgt met den catalogus, welken hij hiermede de vrijheid neemt aan geleerden en letterkundigen aan te bieden, het voorbeeld door het buitenland gegeven. Hij vleit zich, dat deze wijze van bekendmaking hier met gelijke belangstelling zal ontvangen worden, als aan soortgelijke boekenlijsten elders te beurt mag vallen, en tevens, bij de meer en meer, vooral buitenslands, veldwinnende gewoonte, om van vroeger verschenen werken den prijs te verminderen, het publiek de voordeelen daarvan te doen genieten."

In 1879 waren zijn verschenen magazijn-catalogen tot een getal van 160 aangegroeid. Reeds op zich zelv'' zijn deze lijsten een levensdaad. Zij vullen tot heden niet minder dan 10 dikke deelen, waarvan het eerste-alleen bijna 18.000 titels bevat. Maar in den regel hadden zij een niet uit het oog te verliezen waarde. Alle en allerlei vakken van het menschelijk weten en werken werden tot onderdeelen gesplitst en kregen daarin een min of meer volledig overzicht van hetgeen er in of over ieder vak hier en elders geschreven was. De man van studie vond er de aanwijzing in voor de bronnen die hij zocht; de bezitter van een bibliotheek had er een leiddraad in ter aanvulling; den boekverkooper waren zij zooveel handleidingen tot vermeerdering zijner bibliographische kennis. Om een enkel voorbeeld aan te brengen van de waarde dier lijsten, en daarmeê tegelijk te wijzen op de verleidelijke aantrekkelijkheid van het antiquariaat, kiezen wij de onderscheiden vaklijsten omtrent ons vaderland, die opgaven bevatten van het meest beteekenende wat er uitgegeven was omtrent zijn staatkundige en maatschappelijke geschiedenis, afgedeeld in tijdperken, zijn provinciale en stedelijke historie, zijn waterstaat, zijn muntwezen, zijn plaatsbeschrijving (1365 titels), zijn zeden en gewoonten, zijn wetgeving en rechtsgeleerdheid


page: 677
(1479 titels), zijn handel, zijn nijverheid, zijn genealogie, zijn voorname personen, zijn kerkgeschiedenis, zijn wetenschap, zijn genootschappen, zijn letterkunde (alleen de lijst van geschriften der Friesche literatuur telt 198 titels), zijn koloniale belangen enz. enz. Op dergelijke wijs, in bibliographische groepen gesplitst, worden alle landen en volken in hun gedrukte openbaringen uit het verledene nagegaan. De vraag mag gedaan worden, of het antiquariaat niet behoort tot de meestbeschavende handelsvakken, steeds boeiender voor den beoefenaar, en weldadig als gids ten bate van elken man van studie op het onafzienbaar ruime veld van ''s menschen leven en streven?

Maar ook in den nieuweren handel werkte Nijhoff zich langzamerhand in. Hij zag terecht in, dat een stad als de residentie behoefte had aan bekendheid ook met de hedendaagsche verschijningen in zijn vak, en met opoffering van tijd en rust en door bestudeering van kritische organen in verschillende talen zette hij zich volkomen op de hoogte van de wetenschappelijke en letterkundige beweging van den dag. Dit had hij boven zijn mede-antiquaren vooruit, dat hij in nieuwere boekenkennis even doorkneed werd als in de oudere. Geen wonder, dat hij, ook als importeur uit den vreemde, daardoor des te hooger rees in eigen ontwikkeling en in bruikbaarheid voor anderen.

Nijhoff was met deze eigenschappen niet tevreden. Op het voorbeeld van de aanzienlijkste firma''s in het buitenland begeerde hij zijn boekhandel zoo breed mogelijk uit te zetten en ook als uitgever zich te weren. Meer dan iemand was hij daartoe in de gelegenheid. De kring van personen, waarin hij zich dagelijks bewoog, gaf hem meer dan overvloedige aanleiding tot het toegeven aan dat verlangen, en de helderheid van zijn koopmansoog, versterkt door zijn aanraking met alle buitenlandsche bibliotheken en liefhebbers, gaf hem den toetssteen in de hand om te weten wat ook als handelsartikel in zijn handel voordeel beloofde.


page: 678
Trouwens was gewinzucht bij Nijhoff niet een drijfkracht bovenal. Hij had de deugd - die gedeeltelijk een gebrek is en, bij toegeven eraan, in een oeconomische ondeugd ontaarden kan - van als uitgever de eerzucht te hebben om zich te onderscheiden door het in het licht geven van degelijke boeken op verschillend gebied. Zijn naam en zijn opleiding, zijn eigen gewicht en geweten, deden hem zijn beroep te hoog stellen, dan dat hij zich ooit zou hebben willen afgeven met ondernemingen die bloot op geldelijk voordeel waren aangelegd. Zelfs met het voorvermoeden van schade zond hij boeken in de wereld, omdat de innerlijke waarde hem verleidde en hij van het beginsel uitging, dat hetgeen hij aan het eene verloor door het andere moest worden goedgemaakt. Hij was dus alles behalve angstvallig in het aannemen van kopijen, op deze eene voorwaarde, dat zij in haar soort tot de besten behoorden. Zijn fonds moest evenals zijn magazijn zich met eer kunnen vertoonen. Vandaar ook dat hij de verzoeking niet kon weêrstaan om op ongebonden veilingen restanten of kopijrechten te koopen, die zoo hij meende bij hem te huis behoorden, hetzij tot herdruk, hetzij tot langzamen uitverkoop.

En zoo werd Mart. Nijhoff ook als uitgever behoorende tot den allereersten rang.

Achtbaar, deftig, is zijn laatste fondscataloog, die vóór ons ligt. Statig, "gentlemanlike" is het woord, dat hij eraan laat voorafgaan:

"Het fonds van een uitgever," zoo zegt hij, "wordt genoemd de verzamelde uitgaven door hem in het licht gezonden, hetzij voor eigen rekening of voor rekening van anderen; voorts de van andere uitgevers aangekochte artikelen, eindelijk de boekwerken waarvan hem het depôt is toevertrouwd of het uitsluitend debiet aan den handel is opgedragen.

"De volgende catalogus bevat de titels der aldus door mij of mijne firma uitgegeven, aangekochte of in den handel gebrachte


page: 679
boekwerken sedert de vestiging mijner zaak op 1 Januari 1853.

"Op weinige uitzonderingen na, zijn daarin niet opgenomen een aantal brochures die wegens haar voorbijgaand belang thans alle waarde verloren hebben. Van de aangekochte werken zullen hier ook enkelen gemist worden, die in vorige fondslijsten voorkwamen, maar sedert uitverkocht zijn.

"Als uitgever was het minder mijn streven "in bestaande behoeften te voorzien", dan wel het aanzijn te helpen geven aan oorspronkelijke werken van blijvende beteekenis betreffende Nederland''s geschiedenis, staatsrecht, koloniën, kunstgeschiedenis, middeleeuwsche letterkunde en bibliographie. Door bijzondere aanleiding werd de uitgave van eenige belangrijke entomologische en van een paar novellistische werken daaraan toegevoegd, zooals ook de uitgave van het Woordenboek der Nederlandsche taal de aanleiding was tot de uitgave der andere lexicographische werken."

En nu volgt een inhoud bestaande uit niet minder dan 102 werken over rechts- en staatswetenschap, 58 over natuurwetenschap, 17 over wijsbegeerte en godgeleerdheid, 138 over Wed. geschiedenis en aardrijkskunde, 16 over genealogie en heraldiek, 66 over koloniale aangelegenheden, 85 over Oostersche, Grieksche en Latijnsche taal- en letterkunde, 27 over schoone kunsten, 39 over bibliographie, en overigens uitgaven bezorgd voor de onderscheiden ministeriën, het kon. Ned. instituut voor taal-, land- en volkenkunde van Ned. Indië, het Indisch genootschap, de Ned. entomologische vereeniging, de vereeniging voor het oud-vaderlandsche recht, het kon. instituut van ingenieurs, het Ned. bijbelgenootschap, het Bataviaasch genootschap, de kon. natuurkundige vereeniging te Batavia - allen te zamen uitmakend het aanmerkelijk getal van 683 titels. Maar nog voornamer wordt deze lijst, als wij daaruit, wat wij tegenover andere fondsen meenen verplicht te zijn, de volgende namen noemen van: L. P. C. van den Bergh, Bakhuizen van den Brink,


page: 680
de Witte van Citters, Gachard, H. J. van der Heim, Falck, Fredericq, Lod. Mulder, Th. Jorissen, R. Fruin, G. K. van Hogendorp, Janssen, J. C. de Jonge, J. K. J. de Jonge, Juste, Marnix van St. Allegonde, Mees, Motley, P. L. Muller, Is. An. Nijhoff, Oldenbarneveldt, M. L. van Deventer, P. J. Blok, Sloet, Thorbecke, van Wijn; - d''Ablaing van Giessenburg, van den Bergh, Rietstap; - Conrad, Elout, Gevers Deynoot, van Hoëvell, Mackay, de Louter, Verkerk Pistorius, van der Lith, Rob. van der Aa, van Rijckevorsel, Veth, de Waal, Wiselius; - Boogaard, van der Brugghen, Goudsmit, Hugo de Groot, Hamaker, Olivier, Pols, J. A. Fruin, Voorduin, Sprenger v. Eyk; - Betz, J. à Lasco, Spinoza; - Blume, Fijnje, Junghuhn, Sepp, Snellen, Snellen van Vollenhoven, Vrolik, van der Wulp; - Kern, Keyser, Pijnappel, Roorda van Eysinga, van der Tuuk; - van Limburg Brouwer, Dozy, Cosijn, van Dale, Franck, Jonckbloet, Halbertsma, Vosmaer, de Vries, Holtrop, Campbell, Willems, Rogge, Verdam, Verwijs; - Havard, Immerzeel, van der Kellen, Kramm, Max Rooses, van Westrheene, van der Willigen, W. F. G. Nicolaï.

Nijhoff stelde, even als Fred. Muller, de wetenschap der bibliographie zeer hoog. Hij besteedde er al den tijd aan, dien hij kon uitzuinigen. Zijn vaklijsten behooren tot de meest nauwkeurigen. Zijn Bibliotheca Juridica, Bibliotheca Historico-Neerlandica, Bibliotheca Neerlando-Indica strekken ten bewijs van zijn voortdurend streven om de Nederlandsche literatuur in alle vakken in het buitenland en wederzijds de buitenlandsche literatuur op Nederland betrekking hebbende hier te lande bekend te maken. Om de vaderlandsche bibliographie meer te doen beoefenen, vestigde hij in 1873 een tijdschrift, Bibliographische Adversaria, geheel aan dit doel gewijd.

Nijhoff was met D. A. Thieme en A. W. Sijthoff een der drie moedige mannen, die in 1864 de kostbare uitgaaf aanvaardden van het


page: 681
Woordenboek der Nederlandsche taal door prof. de Vries e. a.; een onderneming, die verschillende taalkundige werken ten gevolge had.

Maar van al zijn uitgaven lag die van van het weekblad De Nederlandsche Spectator hem wel het meest aan het hart. Zij was hem een voortdurende bron van het geestige genot, waaraan hij verwend was en waar hij niet buiten kon1De Spectator is het eenige blad, waarin de Hollandsche humor, ook in zijn wekelijksche platen, zich vrij spel laat. In de laatsten vooral is hij plaagziek, vermakelijk, ondeugend; nooit kwaadwillig. Als een staal van zijn onpartijdigheid diene, dat in April 1864 de Spectator een spotprent gaf op de uitgaaf van het Woordenboek, voorstellende het huis Nijhoff: Librairie ancienne et moderne, met een vlag aan den gevel, waarop: "Groot Alleen Zaligmakend Woordenboek!" en een eersteharing-kroon uit een venster, waarin: "Eerste Aflevering A-AA".. Nijhoff had een benijdenswaardige plaats in de maatschappij. Veel wat in de residentie kennis, talent en vernuft had, kwam bij hem aan huis, dat als het ware het natuurlijk middelpunt geworden was van onderlinge ontmoeting. In Nijhoff werd de herinnering vernieuwd aan den tijd, toen de boekverkooper de aangewezen man was bij wien de geletterden samenkwamen en waarvan, wat dichters betreft, P. Uijlenbroek te Amsterdam in het begin dezer eeuw een der laatste vertegenwoordigers was. Uit die ontmoetingen werd het plan eerst tot de Konst- en Letterbode, later tot de Spectator geboren en ontstonden die vaste bijeenkomsten, eenmaal ''s weeks, die van het begin af tot op den huidigen dag toe de stof moeten leveren voor elk volgend nommer; samenkomsten tusschen redacteuren, uitgever en teekenaar, die om haar geestvolle gezelligheid in den lande een naam hebben.

Ook in de Vereeniging was Nijhoff een gezien man. Men zou haast gezegd hebben, dat een bestuurs- of eenige commissievergadering niet voltallig was, indien hij er ontbrak. Vooral omtrent het bekend maken van onze boeken in het buitenland heeft


page: 682
de geheele boekhandel aan hem zeer groote verplichting. Hij heeft daartoe het ijs gebroken. In den strijd tegen den nadruk stond hij met zijn geestverwanten pal voor zijn overtuiging. Op alle plaatsen waar te arbeiden viel was hij met gezond hoofd en rappe hand vaardig. De gevierde naam der Nijhoff''s werd in allen opzichte door hem hooggehouden niet alleen, hij kreeg door Martinus in den lande des te breeder leven, in den boekhandel des te hooger aanzien.

D. NOOTHOVEN VAN GOOR.

D. Noothoven van Goor, in 1850 te Leiden begonnen, verkocht in 1879 het kolossale fonds, dat hij gedurende 30 jaar door eigen uitgaven en door aankoop zich verworven had. Het bedroeg ongeveer 600 titels van de meest uiteenloopende soort en waarde. Zonder twijfel is Noothoven van Goor een der ijverigste uitgevers geweest, een volbloed koopman, die aanzienlijke kapitalen in den handel gebracht en met voorbeeldige moed en vlijt gewerkt heeft. Op het voetspoor van anderen beschouwde hij het vak van uitgeven als een beroep van industrie en heeft duizenden riemen papier doen bedrukken tot boeken groot en klein. Het geringste recepten- en kinderboekje, geboren fabriekwerk, naast de meest degelijke wetenschappelijke uitgaven, vonden bij hem hun plaats. In het uitgeven van landkaarten ten behoeve van schoolgebruik en ook van goede kinderboeken heeft hij zich grootelijks verdienstelijk gemaakt. Onder zijn gewichtige ondernemingen behooren in de eerste plaats genoemd te worden de voortreffelijke werken: Burgersdijk, De Dieren; Wagner, Handboek der Fabrieksscheikunde; Karmarsch, Handboek der Technologie; de Jong, Handwoordenboek der Natuurkundige Wetenschappen; de Bruin, Historisch Geographisch Woordenboek; een volksuitgaaf van de Gedichten van van Zeggelen. Hij ondernam kostbare


page: 683
woordenboeken, die uitmuntend geslaagd zijn, o. a. dat van Sicherer en Akveld, de Bruin, Akveld, Bomhoff, Weiland en André. Hij vestigde het tijdschrift De Christelijke Huisvriend en gaf een tijdlang uit Goeverneur''s Huisvriend en Het Leeskabinet. Uit Leiden, de plaats zijner vestiging, vertrok hij in 1879 metterwoon naar Amsterdam, waar hij zich vooral met het bestuur en de uitgaaf van de Amsterdamsche courant bezig houdt. Noothoven van Goor behoorde tot de oprichters en ijverige bestuurders van ons bestelhuis.

GEBR. KRAAIJ.

In 1879 werd de firma Gebr. Kraaij, te Amsterdam, ontbonden.

P. Kraaij Jr. begon zijn zaak den 1en Mei 1847 en maakte in 1850 zijn broeder daarin deelgenoot. Hij had zijn opleiding gehad bij P. N. van Kampen en H. A. Kramers.

Als uitgever en debitant legden Gebr. Kraaij zich in het eerst voornamelijk toe op werken de scheepvaart betreffende. Zoo zagen bij hen het licht o. a. Abbink, Vreemde havens, waarvan een 2e druk kwam bewerkt door Boulet; Tijdschrift van het Zeewezen (vroeger bij Wed. L. C. Vermande); Handboek voor Kapiteins en Stuurlieden; Schokker, Kennis van den Scheepsbouw; Dieperink, Handboek voor Zeevarenden; Otterloo, Beschrijving van vreemde havens; Stevens, Stuwing, Garnering en Vrachtvaart; en verschillende andere van Crap Hellerman, Sumner, Otterloo, Molster. Hun magazijn-catalogus bevatte omstreeks 300 voorname scheepvaartkundige werken in verschillende talen en een aantal zeekaarten. In 1859 vestigden zij het Magazijn voor Handelsregt, onder redactie van Molster en de Vries. Toen onze scheepvaart allengs verliep en dit terrein minder vruchtbaar begon te worden, toonden Gebr. Kraaij zich op letterkundig gebied als uitgevers van beteekenis. Behalve een groot getal oorspronkelijke


page: 684
en vertaalde goedgekozen romans, begonnen zij met 1849 het keurige jaarboekje Holland, onder leiding van Jacob van Lennep. Uit het fonds van Beijerinck kochten zij verscheidene eerste romans van Mevr. Bosboom-Toussaint aan. De betrekking met deze auteurs leidde als van zelf tot meer uitgaven van deze beiden en van verschillende andere voorname letterkundigen. Van van Lennep gaven zij uit twee drukken van de Geschiedenis van Noord-Nederland; diens met ter Gouw te zamen bewerkt Boek der Uithangteekens en Boek der Opschriften, zijn Zeemansliedjes, zijn Gedichten, Vermakelijke Anecdoten en Alledaagsche bokken; van Hofdijk vijf oplagen van de Geschiedenis dar Letterkunde. Maar hun kapitaalste en voordeeligste uitgaven waren wel de Dichtwerken van de Génestet en de Gedichten van den Schoolmeester. Van de Génestet verscheen bij hen allereerst in 1851 de bundel Eerste Gedichten, die negen jaar noodig had om gewaardeerd te worden. Toen, in 1861, verscheen een 2e druk bijna gelijktijdig met de Laatste der Eerste, van welke beiden vijf drukken uitkwamen na de Génestet''s dood, behalve vijf drukken van de Kompleete Dichtwerken, van een kostbare geïllustreerde editie tot een goedkoope volksuitgaaf toe. Een gelijke, of nog grooter belangstelling genoten de Gedichten van den Schoolmeester, die acht drukken van verschillenden vorm en prijs beleefden en een ongehoord debiet hadden. Men heeft het ongeloofelijk debiet van deze beide uitsgaven wel eens met een zekere grief aangehaald als een blijk, hoe soms de uitgever ten koste van den schrijver de gouden vruchten plukt. Het tegendeel te beweren zou dwaas zijn. Maar bij die klacht verloor men uit het oog, hetgeen ook hier weêr het geval was, hoe soms het goed-slagen voor een groot deel afhankelijk is van de handigheid en den tact van den uitgever, die met zijn herdrukken in verschillende vormen zijn publiek weet te treffen op den rechten tijd. Gebr. Kraaij hebben hierin wonderen gedaan. In den regel worden herdrukken steeds goedkooper.


page: 685
Zij hebben proeven geleverd van het omgekeerde. Hun weinig kostbare, hun volkseditiën moesten den weg banen tot die dure, geïllustreerde uitgaven, die in zoo groot getal koopers hebben gevonden. De werken van de Génestet en den Schoolmeester zouden altoos, bij welken uitgever ook, een buitengewoon debiet gevonden hebben, dit staat vast; maar dat ze zoo in alle klassen der maatschappij, bij aristocraat en burger, toegang hebben gekregen, is voor een groot deel te danken aan het beleid der uitgevers; dit is evenzeer ontegensprekelijk.

Gebr. Kraaij maakten zich mede verdienstelijk door hun poging om de romantische en letterkundige literatuur op goedkooper wijs uit te geven dan tot nog toe gewoonte was. Ook vestigden zij in 1864 met Marten Westerman het opgangmakende tijdschrift voor jongens Bato.

Van de firma was P. Kraaij Jr. de ziel en het leven. Onvermoeid, kundig en smaakvol uitgever bewees hij aan zijn tijd groote diensten.

Ook aan de broederschap der Vereeniging. Telkens op nieuw tot lid en voorzitter van het bestuur benoemd, betoonde Kraaij zich in allen deele een man van vooruitgang. Scherp van blik, vaardig met woord en pen, werkzaam zonder vermoeienis, was hij een persoonlijkheid, waarop gebouwd kon worden. Het vertalingsrecht vond in hem een koen en krachtig bestrijder. Niet in het minst uit gekwetst eergevoel, nadat zijn meening het onderspit gedolven had, bedankte hij in 1867 voor het lidmaatschap van het bestuur, maar ruiterlijk en eerlijk, omdat hij meende niet te kunnen blijven meêwerken tot handhaving van een recht, dat door hem niet als recht erkend werd. Ook hierin bewees hij zich, even als overal elders, een man van karakter.

P. Kraaij Jr. overleed, op den leeftijd van 61 jaren, plotseling in Maart 1885 te Haarlem, waar hij zich metterwoon had neêrgezet. In hem telde de boekhandel een zijner waardigste


page: 686
vertegenwoordigers minder, de maatschappij een man van ongekreukte rechtschapenheid, zijn vrienden een trouw hart.

G. KOLFF.

Vooral de Indische boekhandel heeft veel te danken aan Gualtherus Kolff, Deze, een leerling van G. B. van Goor te Gouda, bij wien hij een zeer werkzame school had genoten en te gelijk eenigszins letterkundig was gevormd door den bekenden J. Kramers Jz., ging in 1850 naar Batavia als bediende in de zaak van W. J. van Haren Noman. Twee jaar later werd hij deelgenoot in die firma, en na nog vijf jaar werd hij er geheel eigenaar van onder den naam G. Kolff & Co. Was die zaak, gelijk in Indië meest het geval was, meer een algemeene tokohandel, waarvan boeken een klein onderdeel uitmaakten, Kolff had te veel liefde voor zijn oud vak, om dit niet in zijn nieuw vaderland te doen gelden. Hij breidde den Hollandschen boekhandel in Indië gaandeweg al verder uit en had daartoe des te beter gelegenheid toen hij in 1853 ook de helft overnam in de zaak van J. H. de Groot te Samarang, en later van zijn handel vertakkingen vestigde te Soerakarta en te Soerabaia. Door deze aanwinsten kwam Kolff te gelijkertijd in het midden van de Indische journalistiek. Te Soerakarta, waar hij een drukkerij had overgenomen, was hij eigenaar geworden van een daaraan verbonden Javaansch Weekblad, en te Soerabaia, waar hij Eduard Fuhri verving, van het blad de Oostpost. Zelf was hij te Batavia reeds uitgever van de Javalode en richtte vervolgens nog te Samarang de Locomotief op. Al die bladen gaf hij een nieuw leven door er bekwame redacteuren en medewerkers voor te zoeken en voor een groot gedeelte zelf de Javabode te redigeeren. Zijn verdiensten als journalist in Indië kunnen niet hoog genoeg geschat worden Kolff''s eerlijk, royaal karakter, zijn beschaafde pen en zijn voorkomende manieren


page: 687
brachten hem in betrekking met de bekwaamste en hoogstgeplaatste personen, en terwijl hij deze ook als medewerkende krachten voor zijn bladen wist te winnen oefende hij daardoor tevens een gewichtigen invloed op de kennis en verbetering der Indische toestanden in het algemeen. Toen hij, vermoeid van zijn onverpoosden arbeid, te Batavia zijn zaken overdragende aan P. van Vliet, te Samarang aan H. F. Grivel en C. E. van Kesteren, te Soerabaia aan W. J. Thieme, in 1868 naar Holland terugkeerde, kon hij op zijn heilzaam achttienjarig verblijf in Indië met gelukkige zelfvoldoening terugzien.

Kolff kon evenwel in Holland niet het leven leiden van een oudgast, die zijn koeien op het droge heeft. Wat hij in Indië voor het vaderland gedaan had, dat wenschte hij van hier uit voor de kolonie te doen. Weldra vestigde hij zich als uitgever te Leiden en gaf daar over en ten behoeve van Indische belangen een aantal uitstekende geschriften in het licht van Brumund, Filet, Grashuis, Hering, van Hoëvell, Keijzer, Kruyff, Luymes, Melati van Java (Mej. Sloot), Perelaer, van Rees, Roorda van Eysinga, de Sturler, Veth; niet te vergeten een tweede, goedkooper editie van den grooten atlas van Melvill van Carnbée, bijgewerkt door kolonel Versteeg. Zijn Javaansche prenten voor de jeugd waren een weldaad voor Hollandsche en Indische kinderen.

Zoo werkte Kolff ook hier nog als boekhandelaar, geëerd en gevierd door ieder die hem mocht kennen, hooggeschat door zijn beroepsgenooten, in wier midden hij zich op nieuw te huis gevoelde en onder wie hij spoedig een onderscheidende plaats kreeg. Zoo werd hij o. a. gekozen tot lid van het bestuur der Vereeniging en tot voorzitter benoemd van de kloeke uitgevers-vennootschap Elzevier, die hij in 1879 mede had opgericht.

Kolff''s leven, dat nog zooveel beloofde, mocht hier niet lang zijn. Onverwachts en plotseling overleed hij te Leiden den 29 April 1881, in den ouderdom van 55 jaren. Zelden werd een


page: 688
rouwkoets met dieper weemoed naar het graf gevolgd. Want niet alleen binnen, den kring van den boekhandel, maar ook daar buiten, in ruimen omvang, had Kolff zooveel goeds gedaan, zooveel weldaden uitgestrooid, zooveel ouderen en jongeren geholpen door den moeielijken weg van het leven. Hij had het voorrecht, in waarheid betreurd te worden door velen.

Zijn vriend Gerard Keller gaf van Kolff een uitmuntend karakterbeeld in de levensberichten van de leden van de maatschappij van Ned. letterkunde, overgenomen in de Bijdragen dl. I bladz. 231. Ook A. W. Sijthoff bood zijn nagebleven betrekkingen een hartelijk In Memoriam aan.

J. L. W. SEIJFFARDT.

Den 1en September 1879 was het 30 jaar geleden, dat J. L. W. Seijffardt zich heel in het klein als Duitsch boek- en kaartverkooper vestigde te Amsterdam. Onder de zoogenoemde importeurs verdient zijn firma een plaats naast die van zijn staden vakgenooten Joh. Muller en C. G. Sulpke. Hoewel Seijffardt veel jonger was, waren de stichters dezer huizen toch nog een poos zijn tijdgenooten en trad hij, niet tot hun aangename verrassing, in 1849, als hun mededinger voor dezelfde taal op. Toch zou hij hun niet zooveel kwaad doen als zij wel vreesden. Sulpke, het andere alles behalve versmadende, had in die dagen zijn zaken al meer en meer een wetenschappelijke en vooral een natuur- en geneeskundige richting gegeven. Joh. Muller, wij hebben het vroeger gezegd, zocht zijn werkkring liefst onder de geleerden en geletterden over het heele land heen en had bij dezen een witten voet weten te krijgen. Voor den jeugdigen beginner was er nog een heel terrein open: de dagelijksche Duitsche lektuur, die men bij Sulpke zoo niet zocht en waar Joh. Muller wel een weinig uit de hoogte op neêrzag. Voor het begin


page: 689
althans was dat voor Seijffardt een nieuw te ontginnen en vrij vruchtbaar veld. Het aantal jonge Duitschers, die vooral toen ter tijd al meer en meer naar de hoofdstad van het rijke Holland toestroomden, vonden bij Seijffardt voor de literatuur van hun land als het ware een te huis, en in zijn beschaafden omgang voor hun vaderlandsche gevoelens en belangen een warm hart niet minder. De klank van zijn naam reeds had voor hen iets aantrekkelijks, al was de drager ervan Hollander in merg en been: zoon van een Geldersch ambtenaar, kweekeling van het met zooveel lof bekende "instituut Kinsbergen" te Elburg en later, voor zijn opleiding in den boekhandel, leerling bij R. Boelens te Zwolle. De Duitsche plooi in zijn uitspraak en voorkomen kreeg hij eerst daarna, toen hij ter verdere bekwaming naar het buitenland toog en daar zoo eigen werd, dat hij zelfs van plan was in Duitschland zich als boekhandelaar te vestigen. De woelige gebeurtenissen van 1848 evenwel, waarvan hij, meê-gesleept door de omwentelings-gezinde geestdrift om hem heen, als jongmensch een niet geheel onpartijdig toeschouwer bleef, deden hem te rade zijn liever naar het vaderland terug te keeren en zich te Amsterdam voor den Duitschen handel te vestigen onder de ietwat vreemde firma "Seijffardt''s boekhandel". Een en ander maakte hem, overigens in de hoofdstad geheel onbekend, daar nochtans in de Duitsche kringen tot een gezocht man.

Tot de personen van naam, met wie hij in gedurige aanraking kwam, behoorden o. a. de Duitsche predikant A. H. W, Brandt, wiens Anleitung zum Lesen der Offenbarung St. Johannis hij in 1860 uitgaf; de handelaar Ed. Mohr, wiens Coligny, Trauerspiel, in 1857 bij hem verscheen, gevolgd door de tooneelwerken Francesco dei Pazzi in 1862, Capitolin in 1872, Schwert und Palme in 1874 en Germania; en C. H. Schöffer Sen., van wien hij ettelijke handelswerkjes in het licht zond.

Van lieverleê kreeg "Seijffardt''s boekhandel", ook bij de


page: 690
debitanten door heel Nederland, een ruimer omvang, vooral ook toen in 1852 de Duitsche importzaak van C. H. v. d. Bergh Taats te Amersfoort en die van J. C. v. Borcharen te Leiden in de firma overgingen.

In datzelfde jaar besloot Seijffardt aan zijn boekhandel een steendrukkerij toe te voegen, die weldra den grondslag legde tot een geheel nieuwen en vruchtbaren handelstak: de uitgaaf van kaarten. Voorafgegaan door een Plan van Amsterdam in vogelvlucht, verschenen gaandeweg uit deze werkplaats duizendtallen Kaartennetten voor schoolgebruik en die vele Oorlogskaarten, bij de onderscheiden verwikkelingen in en buiten Europa zoo gretig gezocht. Bovendien gaf Seijffardt uit Kaarten van onze O. Ind. bezittingen, in 1875 door de Société de Géographie bekroond, een Aardrijksk. Handboek van Ned. O, Indië door S. de Hollander, en de Statistieke toelichtingen bij bovengemelde kaarten, die, onder toezicht van Dr. Dornseillen tot een Atlas vereenigd, vier drukken noodig hadden.

Niet minder ijverig dan in deze beide richtingen betoonde zich Seijffardt''s firma in den muziekhandel, vooral door de verspreiding van goedkoope Duitsche uitgaven van klassieke toonwerken, waarin zij sinds 1860 in ons land de voorganger was van zooveel navolgers en waardoor de toonkunst hier te lande zoozeer gebaat en bevorderd werd.

Vooral in de latere jaren heeft Seijffardt''s boekhandel, ook door de oprichting van een boekdrukkerij, een aanzienlijke uitbreiding gekregen. Door den ijver en de kunde van den stichter is hij van jaar tot jaar tot grooter hoogte gestegen. Uit de fondsveilingen van H. Frijlink, de Erven Hulst van Keulen en H. A. Tjeenk Willink zijn belangrijke werken, vooral aardrijkskundige, in zijn bezit overgegaan, en wat dit huis voor de toekomst belooft kan hieruit reeds worden voorzien, dat de vader in den boekhandel en diens aanverwante vakken nog wel zooveel heil ziet, dat hij zijn vier wakkere zonen aan zijn zaken verbonden heeft.




page: 691

Ook in verschillende betrekkingen tot de Vereeniging heeft J. L. W. Seijffardt gedurende een reeks van jaren zich voor den boekhandel verdienstelijk gemaakt.

A. TER GUNNE.

A. ter Gunne, in 1830 te Deventer gevestigd, behoort tot de uitgevers, die hun beroep alles behalve lichtvaardig opvatten. Al wat hij uitgaf droeg den stempel van zorg. Hij zelf was een geletterd man, een man die een goede taal schreef en niet dulden kon, dat er uit zuinigheid of uit slordigheid zooveel knoei- en knutselwerk in de wereld kwam.

Aanvankelijk alleen debitant, vergrootte hij in 1842 zijn zaken door het oprichten eener drukkerij. Weldra werd deze bijzaak hoofdzaak, zoo zelfs dat hij er in 1858 zijn debietzaak voor aan kant moest doen.

Het meest heeft hij zich, om aan zijn drukkerij tusschentijdsch en vast werk te verzekeren, op vertaalde romans toegelegd. En die waren altijd van de besten en goed bewerkt. Kon hij er buiten, dan legde hij niets liever dan meer blijvende werken op zijn pers. Zoo had hij in 1839 reeds een zeer praktische en voor hem voordeelige uitgaaf van de Wetboeken bezorgd en gingen later van hem uit de uitstekende uitgaaf van Cats'' Werken, toegelicht door prof, M. de Vries, Het leven en de werken van W. en O. Z. van Haren, een Bloemlezing uit Bilderdijk, beide laatste door Dr. J. van Vloten, Thorbecke''s Parlementaire Redevoeringen, taal- en letterkundige werken van van Vloten, de Jager, geneeskundige van Chailly, Bischof, Ilcken, geographische van Beijer, Kohl, Marmier, von Raumer, Warren. Ook op het gebied van onderwijs en kinderlektuur gaf hij keurige boekjes uit.

Ter Gaune was een zelfstandig man. Hij zag zich niet gaarne op eenigerlei wijs in zijn vrijheid beperkt, en kreeg het dien ten


page: 692
gevolge dikwijls te kwaad met de Vereeniging, waarvan hij een tijdlang lid was, maar die hij spoedig weêr verliet, omdat hij zich niet aan haar reglementen en uitspraken kon onderwerpen. Vooral het vertalingsrecht vond in hem een heftig bestrijder. Meermalen lag hij met dezen en genen overhoop, en als hij zich dan uitte in geschrifte, was zijn pen doorgaans alles behalve malsch. Hij gaf den kamp niet licht gewonnen en was veel liever martelaar clan vluchteling. Dat hij met dat al den boekhandel liefhad, bewees hij o. a. door zijn, voor eigen rekening en verantwoording geschreven stuk naar aanleiding van de prijsvraag over de kwijning en het verval, door de Vereeniging in 1845 gesteld. Van dat merkwaardige opstel gaven wij ter behoorlijke plaats een overzicht. Zijn prikkelbaar gevoel van onaf hankelijkheid was meermalen zijn vijand en maakte hem niet, wat hij ook niet wezen wilde, een allemansvriend. Maar niemand zal kunnen tegenspreken, dat ter Gunne was een man van karakter, een benijdenswaardig bekwaam man in zijn vak en tevens een onzer degelijke uitgevers. Hij geniet zijn ouden dag in rust, maar te gelijk in diepen rouw over den eenigen zoon, die tot zijn opvolger bestemd was, maar die, reeds op zich zelv'' in den boekhandel werkzaam, op 44jarigen leeftijd hem door den dood in 1880 ontvallen moest.

C. L. BRINKMAN.

Toen in de laatste dagen van December 1881 de verkooping plaats had van het fonds van C. L. Brinkman, kenmerkte deze veiling zich door een eigenaardigen ernst. Het overgroot getal boekverkoopers, zelfs uit de verst verwijderde plaatsen opgekomen, hadden allen ter hand niet een eenvoudige veilingslijst, maar een keurig op zwaar papier in groot formaat gedrukt boekdeeltje, dat bovendien versierd was met een voortreffelijk portret van den erflater, gegraveerd door P. J. Arentzen. Deze hulde,


page: 693
een overleden vriend toegedacht door den fondsverkooper B. van Dijk, had weerklank gevonden bij den geheelen boekhandel. Al de tegenwoordig zijnde belangstellenden hielden dezen prachtcatalogus met zekeren eerbied in de handen; over en weêr werd met ontzag gefluisterd over den omvang en de waarde van dit nagelaten fonds; geen enkel woord dan van lof voor den doode kwam van iemands lippen, en bij het telkens en telkens weêr opslaan van ''s mans beeltenis herhaalde zich de weemoedige betuiging: "Brinkman is toch een groot man geweest!"

"Brinkman is een groot man geweest!" Had hij, wien die lofspraak gold, die eenstemmige uiting bij levenden lijve opgevangen, hoe zon een glimlach van voldoening een afwijzend hoofdschudden vergezeld hebben. Hij, Brinkman, de eenvoudige, nederige Brinkman een groot man! Hij, die gewoon was zich zelf achteraan te plaatsen; die altijd anderen den voorrang gaf; die nimmer aan lof verwend was, maar steeds gereed stond tot dienst en waardeering van allen en van iedereen - hij, schier voorbijgezien bij zijn leven, bij zijn dood op eenmaal onder zijn beroepsgenooten gevierd als "toch een groot man"! Ongeloofelijk.

Toch was dat woord in zijn volle waarde een waar woord. C. L. Brinkman was een. groot man, zelfs vergeleken bij de besten onzer. Ook zijn bestaan heeft bij uitzondering onze bewering tegengesproken, dat men, om een degelijk boekhandelaar te zijn, een jeugd moet gehad hebben van beschaving en voorstudie. De voorteekenen van zijn jongelingschap duidden meer op dienstbaarheid, dan op gezag. Stille in den lande heeft hij zich nooit kunstmatig naar eenigen voorgrond gedrongen. Schijnbaar op zijn hoogst een ijverig werkman, bleef hij in een achterhoek, opziende naar hen die zich zijn meerderen achtten. Door stand noch betrekkingen voortgeholpen, heeft hij zich zelf moeten helpen. Alles behalve aanzienlijk voor het oog van de wereld; zijn min-derheid gevoelend in uiterlijke vormen; beschroomd van aard;


page: 694
zonder fortuin; zonder kruiwagens; zonder den geringsten ophef of kunstmiddelen, is hij van de onderste sport, langzaam, bedeesd, haast onmerkbaar, de maatschappelijke ladder opgeklommen, totdat hij voor onzen handel een aanzienlijke hoogte bereikt had, niet alleen wat geldelijk bezit betreft, maar bovenal wat verdiensten aangaat voor boekhandel en maatschappij.

Brinkman, in 1820 te Amsterdam uit nederige burgerouders geboren, was op zijn achtste jaar reeds vaderloos. Wat lezen, schrijven en rekenen, de gewone africhting van een gemeenteschool, was de eenige bekwaamheid, die hij voor zijn toekomst meêkreeg, toen hij als knechtje bij de firma Joh. Muller in dienst trad, en later meêbracht in ondergeschikte betrekkingen bij Schooneveld, het Bibliographisch Instituut en M. H. Schonekat. Trouwens, wie, met een eenigszins vatbaar gestel, het magazijn van Joh. Muller binnentrad, dagelijks daar de klassieke lucht inademde, uitgaande van die vorstelijke boeken op elk gebied en van de mannen van gezag hier elkander zoekend en ontmoetend; wie daar, al was het als aandrager, bij bibliographischen arbeid den jongen Frederik Muller mocht bijstaan en diens opgewonden, levenwekkende uitingen hoorde over boeken en hun geestelijke en stoffelijke waarde, moest wel als van zelf worden aangeblazen door een geest van boekenliefde en ingenomenheid met het handelsvak. Schrijver dezes heeft meermalen Brinkman''s bescheiden oog zien stralen, als hij in later tijd dezen mocht vinden op Muller''s werkkamer en beiden ophaalden van de herinneringen aan het Bibliopolium in de Kalverstraat en de weelde te midden van die kostbare schatten genoten. Nooit verzuimde Brinkman erop te wijzen, hoevéél hij aan Fred. Muller''s bezielende mededeelingen te danken had. - Wat door den leergragen bediende uit dat Bibliopolium was meêgedragen, kreeg naderhand nieuw voedsel, acht jaar lang, in de zaken van Schonekat, oudleerling van P. den Hengst en alzoo in een voorname


page: 695
school grootgebracht. Behalve in Grieksche en Latijnsche letterkunde, bewoog Schonekat''s handel zich vooral ook op het gebied der nieuwere Fransche literatuur en raakte Brinkman tevens in deze thuis, in zijn vrijen tijd zich oefenend in verschillende talen, die hem, ook in zijn ondergeschikte plaats, van zooveel dienst zouden kunnen wezen.

Zoo werd de eenvoudige knaap door de omstandigheden, en bovenal door eigen stille studie, als van zelf een in veel opzichten welonderlegd man, zonder nochtans op zijn verstandelijke ontwikkeling zich het geringste te laten voorstaan. De hem aangeboren angstvallige schroom is tot aan zijn dood toe een zijner hoofddeugden gebleven. Hij werd zelf een meerdere door, hartstochtelijk leergierig, onder meerbedeelden altoos zich als den mindere te erkennen.

Zonder eenig bezit van kapitaal als hij was, zou Brinkman wellicht nooit aan eigen vestiging gedacht hebben, indien de omstandigheden daartoe niet het hare hadden gedaan. In 1849 namelijk besloot Schonekat zich te ontdoen van de lastige taak als hoofdcorrespondent van een 40tal buitenboekverkoopers. Met goedvinden van zijn patroon nam Brinkman dat correspondentschap over. Weldra vermeerderde dat aantal en werd deze betrekking voor hem een hoofdvak.

Langs dien weg werd hij van zelf de tusschenpersoon tot het leveren van schoolboekjes, raakte hij in die zaken te huis, kreeg hij kennis aan verschillende onderwijzers, werd hij de uitgever van het Nederlandsch onderwijzersgenootschap en van een steeds aangroeiend aantal kleinere en onkostbare werkjes, die gaandeweg, ook door aankoop op fondsveilingen, tot een kostelijk en kostbaar bezit uitdijden. Zijn fonds bevatte o. a. de meest gebruikte boekjes van van Dale (3e drukken), Deiman (7e en 9e drukken), Helge (6e, 8e en 10e drukken), Prinsen (8e, 11e en 15e drukken), Witkamp (3e en 4e drukken), voorts van v.


page: 696
Otterloo, Oudshoff, de Klerck, Coster, Gleuns, de Haan, Leonard, Pimentel, Valk, Bikkers, Hartmann, Cromjongh, Andriessen, Bakker, Brug, Degenhardt, Hekker, Hinse, Holst, Kievits, Krom 3 van der Maas, van Otterloo, Sluyters, Spaan, Swart, de Geus, Ippel, Jansen, Marin, v. d. Vegt, Verenet, Vethake, Vinet, Vink, van Wieringen Borski, van Wijk, Zeegers, Hakbijl, Honig enz. enz. Van sommige dezer was een aanzienlijk debiet; wij halen als een enkel staaltje aan die van Helge''s leer- en leesboekjes, welker gezamenlijk debiet in 1878 11683 en in 1879 over de 13000 bedroeg. Meestal, wijst de catalogus aan, had elk schoolboekje voor het lager onderwijs een jaarlijkschen afzet van 2000 tot 6000 exx. en voor het middelbaar onderwijs van 1600 tot 2500 exx. Bij de hervormingen van beide vakken, van onderwijs had Brinkman een benijdenswaardigen tact om de leemten te ontwaren en de personen te kiezen, die als schrijvers hem hielpen om in die behoeften te voorzien. Het schoolwezen heeft aan zijn voorzienigen blik dure verplichting.

Na de rubriek van onderwijs en opvoeding lag die van bouwkunde en werktuigkunde hem het naast aan het hart. Hij was uitgever van de tijdschriften: De Industrieel, onder redactie van van Koten; van Kunst en Industrie, eerst onder leiding van J. Schorr, later, van 1877 af, onder die van A. Schill; van dat Voor alle takken van Volksvlijt, onder bestuur van S. Bleekrode; van de Ingenieur, begonnen door A. Huet; van dat voor Wis-, Natuur- en Werkluigkunde, onder J. Acquoi e. a.; van den Bouwkalender, door J. G. van Gendt. Voorts gaf hij in die vakken en in natuurwetenschap werken in het licht van v. d. Broek, Brutel de la Rivière, Coster, Harting, van Otterloo, Sonnenschein, Tyndal, Ule, Uttzmann, Vignola, van Gendt, Le Clerc, Brade, Groeneveld, van Heusden, Kromhout, Krook, Scholl, van Straten, Verdam, Vogel, Weisbach, Möllinger, Muysken, Springer, Gugel, Bes, Vink., Harres, Koning, Boersma, Armengaud, de Vries Robbé,


page: 697
Karmarsch, Nagel, Vosmaer, Molkenboer enz. enz. Van land-en schoolkaarten bezat hij er van Braakensiek, Koot, Serné, Staring, Nordenskiöld, Kan en Posthumus. Op het terrein van geschiedenis leverde hij werken van ter Gouw, Scheltema, van Rhijn, en verschillende anderen. Ook op dat van godgeleerdheid en stichtelijke lektuur liet hij zich niet onbetuigd, blijkens de namen van van Heyningen, Tischendorff, Duker en van Manen, Reinhart, van Senden, van Toorenenbergen, Adriani enz. In één woord: niet minder dan een 600tal titels, gedurende veertig jaren met helderen blik, nauwgezet geweten en onvermoeide werkkracht bijeengebracht. Maar onder al die werken hing zijn voorkeur wel het meest aan een boek zijner eigen schepping, zijn Geïllustreerde Encyclopedie, welks samenstelling hij mocht opdragen aan de zoo hoogst verdienstelijke leiding van A. Winkler Prins. Gedurende de dertien jaren, dat dit groote werk onderhanden was, leefde Brinkman erin met heel zijn voorliefde. Hij geloofde in die onderneming met onverstoorbaar vertrouwen, al zou dat geloof ook zwaar beproefd worden. Bij het begin dezer uitgaaf, waarmeê duizenden guldens gemoeid waren, telde hij, bij een oplaag van 4750 exemplaren, slechts een zeer gering aantal inteekenaren. Door de degelijkheid van den inhoud in zijn waarde erkend, steeg dit getal gaandeweg tot 3900. Even voor zijn dood mocht de uitgever dien arbeid volledig zien in 225 afleveringen, te zamen 15 deelen, vormend met 225 platen, een onderneming even voordeelig als eervol voor haar kloeken ontwerper.

Brinkman had evenwel grooter verdienste, dan die van uitgever alleen. De boekhandel is hem wichtige weldaden verschuldigd. Zijn bibliographische arbeid zal zijn naam in gedachtenis doen houden, als die van andere voorname handelsmannen reeds lang vergeten zijn. Hij heeft zichzelf een gedenkteeken gesticht in zijn catalogen ten behoeve van den boekhandel. Door zijn ijvervolle omgeving geprikkeld, zat de behoefte aan eigen persoonlijken


page: 698
arbeid er bij hem te diep in, dan dat hij zich zou kunnen hebben vergenoegen bij het meer lijdelijk ter perse leggen van het werk van anderen. Rusturen waren hem onbekend; genietingen buiten zijn werkkring bestonden voor hem niet; bezig zijn, altoos bezig zijn, liefst ten bate van anderen, was de stem van zijn plichtsbesef. Hij kon er niet buiten; het was hem behoefte; inspanning en uitspanning. Zou uitzicht op winst hem gedreven hebben tot de samenstelling van een jaarlijksch Adresboek voor den Boekhandel, of tot die maandelijksche en andere boekenlijsten, die tegenover een nauwgezette, tijdroovende en zich opofferende toewijding maar zulk een schrale opbrengst beloofden? Zou eerzucht hem geboeid hebben aan een taak, die telken jare met kritiek en ondank bejegend werd? Eigenbelang noch ijdelheid had bij beiden een woord in te brengen gehad. Een betamelijk gevoel van eerzucht wellicht. Maar liefde voor zijn vak zeker het meest.

Aan de kennis en werkzaamheid van Pieter van Cleef had de boekhandel de aanvulling van Abcoude''s en Arrenberg''s Naamregisters te danken. Hadden laatstgenoemden alphabetische boekenlijsten gegeven van 1600 tot 1787, de eerstgenoemde had die van 1790 tot 1832 voortgezet. De Naamlijsten van 1833 tot 1849, van 1850 tot 1862 en van 1863 tot 1875 hebben wij aan Brinkman te danken. Nadat deze in 1846 begonnen was zijn bekende jaarlijksche lijsten uit te geven, waarvan zeker een 25tal jaargangen door hem zelv'' bewerkt zijn, waagde hij in 1850 de samenstelling en uitgaaf der Alphabetische Naamlijst over de verloopen 17 jaren en voegde daar achtereenvolgens tweemaal een deel over 13 jaren aan toe, het laatste vergezeld van een systematisch register over 1850 tot 1870. Bovendien bearbeidde hij van 1854 af het jaarlijksch Adresboek, dat door bijvoeging van allerlei, men zou zeggen onmisbare bijzaken al meer en meer in omvang en waarde toenam. De tijd aan al dezen arbeid ten beste gegeven laat zich nauwelijks berekenen. Het verdriet evenmin.


page: 699
Men moest het karakter van een Brinkman bezitten, om te verdragen wat hem te verduren opgelegd werd. Geen jaar ging er voorbij, of de kritiek - en van welke kanten soms! - stond gereed om met alles behalve verschoonende termen hem over de eene of andere onjuistheid aan te vallen. Het vergrijp aan een titel of prijs, het vergeten van een vlugschrift, het verkeerd plaatsen van dit of dat onder een zekere wetenschappelijke groep, werd hem door betweters als doodzonde aangerekend. En had hij in zijn Adresboek tegenover dezen of genen dorpeling een feil begaan, hij kon zeker zijn van een in het Nieuwsblad hem toegeslingerden steen. Brinkman''s lankmoedigheid toornde niet, maar verdroeg. Hij nam de aanmerkingen in alle gedweeheid op en verbeterde er zijn werk meê, zonder zijn aanklager donker in de oogen te zien. Hij besefte, dat hij met zijn ondankbaren arbeid den boekhandel dienst deed, nu en voor later, en ging voort wel te doen zonder om te zien.

Eenmaal ontstak dit verdraagzame, bezadigde karakter in lichtelaaie vlam. Toen in 1874, ter zake van Duitschlands rumoer om een traktaat, Otto Mühlbrecht''s Denkschrift den Hollandschen boekhandel allerlei praktijken van nadruk en roofzucht voor de voeten wierp, steeg het bloed hem uit het hart naar de vingers en stortte hij zijn verontwaardiging uit in een tegenschrift, dat vonkte van welsprekende vaderlandsliefde. Met een hartstochtelijkheid, die niemand bij hem vermoed zou hebben, nam hij den hand-schoen voor zijn land en voor zijn handelsvak op en dreef hij Hollands kwaadwillige aanranders terug naar hun eigen plaats. Brinkman had zich doen kennen in een deugd te meer.

Van dien kampstrijd hebben wij ter plaatse waar zulks voegde verslag gegeven. Ook is Brinkman''s naam in deze bladen verspreid overal, waar van de nuttigste instellingen onzer Vereeniging spraak was. Waar iets goeds tot stand te brengen was; waar gewerkt moest worden; waar offers van tijd en moeite


page: 700
werden gevergd, daar was Brinkman''s hulpzame hand de bereidvaardigste; al week hij naar achteren, waar loon of lof te rapen viel. Hij, de verstandige, de bescheidene, de trouwe, hoorde liever naar de stille fluistering van het voldane geweten, dan naar den ijdelen ophef der publieke loftuiting.

In 1879 was Brinkman om gezondheidsredenen verplicht vele zijner betrekkingen, ook die als bestuurslid der Vereeniging, neêr te leggen. Een buitenlandsch rustoord gaf hem slechts een korte verademing. Vol hoop en ijver naar eigen haard teruggekeerd, bezweek hij aan een doodelijke kwaal in September 1881, op 61jarigen leeftijd.

Toen op den 4en October zijn lijk naar het graf werd gebracht, was zijn schoonste krans de breede kring van vrienden en vereerders die zich om de groeve heen geschaard hadden. In woorden werd het door enkelen uitgesproken, in het gemoed werd het door allen herhaald: Brinkman, de nederige bij uitnemendheid, de man die heel en al zich zelv'' had gevormd, was voor den boekhandel een groot man geweest.

J. H. GEBHARD.

Bijdragen te geven voor een geschiedenis van den boekhandel en daarin niet een persoonlijk woord te wijden aan J. H. Gebhard, omdat zijn uittreden en zijn overlijden buiten de grenzen van ons tijdperk liggen, zou een verzuim, wij zouden haast zeggen een misdaad wezen, die ons zwaar zou wegen op het geweten. Weinig boekverkoopers hebben zich kunnen beroemen op zooveel waardeering, op zooveel vriendschappelijke hartelijkheid, als van alle zijden aan Johan Hendrik Gebhard werd toegedragen. En weinigen hebben die ook zoo verdiend als hij. Al zijn handels-genooten van zijn tijd, allen, hetzij ze meer of minder met hem in rechtstreeksche betrekking stonden of hem maar eenmaal in


page: 701
hun leven op een vergadering van de Vereeniging ontmoetten, dragen zijn vriendelijk beeld meê in hun herinnering. Wie zou een vlek kunnen werpen op zijn karakter of daden? Wie weet van hem iets anders dan goeds? Wie heeft hem iets te verwijten; wie, die hem kende, zou hem niet voor iets, en soms voor véél te danken hebben? Door omstandigheden buiten onze kennis is Gebhard ongehuwd gebleven; de innige band van een eigen gezin, het leven te midden van vrouw en kinderen, heeft hij nooit gekend. Des te meer heeft hij den rijkdom van zijn nobel hart uitgedeeld aan zijn vrienden en aan het beroep dat hij liefhad.

Gebhard was op en top een fatsoenlijk man, een man van beschaving en fijne manieren. Wat meer zegt, hij was een man van veel en van grondige kennis. Wat allermeest zegt, hij was een innig braaf man. Met deze drieledige eigenschappen, die altoos samengingen, heeft hij gewoekerd en een lang leven geleefd, veel meer ten nutte van anderen dan ten bate van hem zelven. En een vierde deugd, die van bescheidenheid, die van het niet te willen weten, zette daar de kroon op.

Toen wij, na herhaalde teleurstellingen, erop aandrongen, dat hij eenige aanteekeningen zou maken omtrent zijn handelsleven, schreef hij eindelijk, in zijn eigenaardigen trant:

"Eenige bijzonderheden omtrent mij zelven? Och, van een boekverkooper valt zoo weinig anders te zeggen dan het bekende: hij werd geboren, leefde en stierf. Aan de geschiedenis heb ik niets, niets te vertellen, maar als gij er wat van weten wilt, maak er u vroolijk meê.

"Ik werd geboren in November 1809; ontving gebrekkig onderwijs, al werd het door mijn zorgvolle ouders duur betaald; verliet volgens de gewoonte van dien tijd de school reeds met mijn twaalfde jaar, den leeftijd waarin men eerst begint van het werktuiglijk geleerde iets te begrijpen, en redde uit dien poespas gelukkig de bewustheid dat ik zooveel als niets


page: 702
wist, en wat fantasie en een zonder verdere leiding aan zich zelve overgelaten liefde voor wetenschap en kunst. Ik wenschte te studeeren, of schilder te worden. Maar ik had bij het uitspreken van dien wensch gerekend buiten onzen huisdoctor, in dien tijd veelal het factotum, ook waar ''t opvoeding en keus van beroep gold. Hij raadde het af; als ik me wel herinner, "omdat een zittend leven voor mij de dood zou zijn." Lieve hemel, had de man geweten, dat het eind der historie was de boekhandel, het inbegrip van zitten, zelfs somtijds van er in zitten! En zoo werd mij de volle vrijheid gelaten àlles te kiezen, behalve juist dat wat ik alleen kiezen wilde. - Op die wijze gingen de vijf eerste jaren, die tot onderwijs hadden moeten dienen, totaal verloren door van ''t eene beroep op het andere te springen. Eerst kwam ik op een procureurskantoor (ook al volgens gewoonte van dien tijd), waar ik in ''t oneindige procuraties schreef, waarvan ik niets begreep en waarin ik niet het minste belang stelde. Toen op een kantoor van kruidenierswaren, waar ''t schrijven van procuraties vervangen werd door ''t schrijven van rekeningen, wier inhoud liep over rozijnen, krenten en vijgen, met de etceteras die gewoonlijk tot dat vak behooren. Toen werd mij aanbevolen mijn heil te zoeken op een bureau van den inspecteur van directe eu indirecte belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnsen, waar ik van de verbijsterende titels en namen niet het allerminste begreep en ''t kopieeren van kohieren schering en inslag was, waarvan het doel en de beteekenis van den inhoud mij tot langen tijd na die jongelingsjaren een raadsel bleef. Doch gelukkig was hier het einde der periode van onzekerheid en demoraliseerende verveling. Toevallig deed zich de gelegenheid op om in den boekhandel opgeleid te worden, ''t Was mij alsof ik herleefde. De verveling had voor belangstelling plaats gemaakt. Ik mocht dan ook het voorrecht genieten de leerling te worden van C. G. Sulpke, toen ter tijd met Johannes


page: 703
Muller de voornaamste Duitsche boekverkoopers te Amsterdam. Ik was zijn leerling niet alleen, maar werd zijn vriend; als leermeester was hij mijn wegwijzer, als vriend mijn raadgever. IJver en belangstelling, vermeerdering van kennis door volhardend onderzoek, stelde hij als voorwaarden om in ons vak te slagen, ook als in handelszaken soms de wind tegenliep. - Overeenkomstig zijn raad vestigde ik mij in 1837 als boekhandelaar te Leiden. Mijn vroegere werkzaamheid uitsluitend in den Duitschen boekhandel kwam mij daar goed te stade, doch eischte aanvulling met de bibliogrophie der letterkunde, ook in andere talen. ''t Was verre van gemakkelijk, bij den weinigen tijd die mij overdag in mijn handelszaak overbleef; maar de grondregel "volhardend onderzoek" zat er nu eenmaal in. Ik had de keus, om bij de verschillende vragen om inlichting een mal figuur te maken en daarmeê het vertrouwen mijner begunstigers eens voor altijd te verliezen, of door inspanning hun vertrouwen en aanbeveling te verwerven. Die inspanning echter bleef niet zonder vrucht: ik behield de begunstiging en verkreeg het vertrouwen bovendien. Aan Leiden heb ik de kennismaking te danken met mannen, die ik als studenten reeds leerde hoogachten en van wie ik het voorrecht had later uitgever hunner werken te zijn, zooals Mr. Opzoomer, Mr. J. G. Kist, Mr. de Bruyn Kops, Dr. R. Fruin, Dr. J. J. Kerbert e. a.

"Was het tienjarig verblijf te Leiden voor mij op nieuw een leerschool geweest, die ik dankbaar herdenk, mijn huiselijk leven bleef met dat al bijzonder eenzelvig. Zij, met wie ik vriendschapsbetrekkingen had aangeknoopt, zoowel onder studenten als particulieren, verlieten de een na den ander de stad; andere bekenden, hoe welwillend ook, konden de leemte niet aanvullen. Ik snakte naar meer vertrouwelijk familieleven en waagde het daarom mij in 1849 in mijn geboorteplaats Amsterdam, waar al mijn bloedverwanten woonden, op nieuw te vestigen. Ik breidde


page: 704
daar mijn zaak als uitgever, die tot nu toe van beperkten omvang was geweest, in ruimer kring uit. De kennismaking en later intieme verhouding met de HH. A. B. Maatjes, F. M. Cowan, A. H. van der Hoeve e. a. m. had ik aan die nieuwe vestiging te danken. Bovendien kwam ik er meer in bijzondere aanraking met den boekhandel en de bestuurders der Vereeniging, waaraan ik zooveel liefs in mijn leven te danken heb. - Nu acht ik het tijd om te zeggen: Finis! Als ik geen rust zoek, zoekt de rust mij.

"Ziedaar nu het weinige wat ik over mij te vertellen heb. Een zegen dat het er uit is. Bij deze krabbige regels stuitte het mij legen de borst telkens over mij-zelven te spreken." -

In deze weinige woorden heeft Gebhard zijn geheele leven geschetst: hij was uitgever met zeer degelijke betrekkingen; hij vond zijn werkkring bijna bij uitsluiting in den boekhandel en diens belangen; hij vroeg een plaats, en kreeg die zoo gaarne, in de gezinnen zijner naaste bloedverwanten.

Als uitgever heeft Gebhard het meest op rechtsgeleerd gebied gedaan, getuigen daarvan, behalve de tijdschriften de Economist, de Juridische Vraagal, en diens opvolger de Juridische Correspondent, de werken van de Bruyn Kops, van Bell, Diemont, Faber, van der Heim, Kist, van Kuyl, Moll, Nieuwenhuis, Philips, Pijnappel, Olivier, de Wal; bovenal Opzoomer niet te vergeten, wiens 55 titels in Gebhard''s fondsveiling eensdeels de bewijzen zijn van de bewonderingswaardige werkzaamheid van dezen, hoogleeraar, anderdeels van de onverstoorde jarenlange betrekking, die er tusschen den schrijver en zijn uitgever bestond. In dat wèlbekende kleine zijvertrekje van Gebhard''s huis aan het Rokin, dat vertrekje, zijn heiligdom, waar door wetenschappelijke mannen en beroepsgenooten zoo menig gezellig halfuur is gesleten, hing dan ook Opzoomer''s groot portret. Met hoeveel dankbare bewondering kon de uitgever u aan uw stoel boeien, als hij,


page: 705
door aanhalingen uit diens geschriften, den lof verkondigde van zijn gevierden auteur! - Door dezen toegenegen band had Gebhard dan ook het voorrecht in briefwisseling te staan met, en de letterkundige werken uit te geven van ''s hoogleeraars dochter, die onder den naam. van A. S. C. Wallis, hoe jong ze nog mocht zijn, zulk een roemrijke plaats ging innemen onder de romanschrijvers en dichters van ons vaderland. Op letterkundig gebied was Gebhard ook de uitgever van werken van Donker, van Dam van Isselt, van der Hoeve, Kwamina (A. Lionarons), Schrant, professor van der Wijck. In het vak van geneeskunde bezorgde hij uitgaven van Kerbert, Suringar, Emmert, Neumann, Schramm, Werdmüller, Winckel; in dat van geschiedenis van R. Fruin en de Algemeene Geschiedenis van Weber; in dat van onderwijs een aantal voortreffelijke schoolboeken van Alberda, Bosch, Degenhardt, Cowan, Maatjes, Helge, Meidinger. Bijzondere voorliefde had hij voor de kunstuitgaven van Alexander Ver-Heull, die tusschen 1848-56 bij hem het licht zagen. Moeite noch geldsopoffering ontzag hij, om deze plaatwerken zoo onberispelijk mogelijk te doen verschijnen. Zelf, op zijn eigen wijs humorist en kunstbeoefenaar, liep hij hoog met deze in ons land overigens zoo zelden voorkomende dichterlijke fantasiën met de teekenpen. Behandelde hij al wat hem werd toevertrouwd met de striktste zorg, met het meest nauwlettend oog: aan déze plaatwerken mocht geen vlekje kleven; hij was er, kon men zeggen, verliefd op, gelijk hij al wat kunst betrof met heel zijn hart aanhing.

Wat Gebhard in zijn eigen schrijven aanduidde als een der redenen tot zijn verhuizen van Leiden naar Amsterdam: de zucht om zich te bewegen onder beroepsgenooten en in den werkkring der Vereeniging, heeft hij metterdaad betoond. Hij heeft nooit het leven begeerd van een zelfzuchtig koopman. Geld verdienen was bij hem wel alles behalve hoofdzaak. Beschaving, kennis,


page: 706
kunstgenot, achtte hij voor zich zelven en in het algemeen voor veel kostelijker bezitting dan bankpapier. Hij heeft nooit eenige uitgaaf aanvaard bloot uit winstbejag. Veelmeer omdat hij achting had voor haar innerlijke waarde. Het beroep dat hij zich gekozen had beschouwde hij uit een zedelijk en maatschappelijk oogpunt van oneindig grooter gewicht, dan als brood-winning. Onder alle handelsvakken stond de boekhandel bij hem onvergelijkelijk bovenaan. Diens invloed, diens eer, diens recht te handhaven, was hem een zaak des harten. Vandaar zijn innige behoefte tot aansluiting met anderen, zijn drift om zich te bewegen op het algemeen terrein, buiten eigen persoonlijken werkkring om. Bij al zijn ongehuichelde nederigheid en bescheidenheid, was Gebhard zich wel degelijk bewust op zijn plaats iets te beteekenen en invloed te kunnen oefenen op anderen. En hij maakte daar gebruik van kordaat, onverholen, als behoorende tot zijn plicht. Hij begeerde niets liever, dan de gemoedelijke scheidsrechter te zijn bij persoonlijke geschillen; hij greep gretig elke gelegenheid aan om de raadsman te wezen van ouderen en jongeren die tot hem kwamen om zijn oordeel, en te veel is het wel waarlijk niet gezegd, dat niemand meer dan hij werk maakte van zijn leerlingen en bedienden, ten einde in hen over te storten die boekenliefde, die letterkundige beschaving, die zucht tot vooruitstrevende ontwikkeling, dat plichtsbesef, dat hooghouden van den stand van boekverkooper, gelijk die in zoo hooge maat leefden bij hem zelven. "Vader" Gebhard zou zijn naam kunnen wezen, en zijn kweekelingen koesteren dan ook met het besef van zijn geestelijke zonen zijn herinnering in hun dankbaar gemoed.

In meer uitgebreide grenzen toonde zich die voorliefde tot de bevordering van de belangen van den boekhandel. Toen in 1845 de Vereeniging haar prijsvraag uitschreef betreffende het vermeende verval en de middelen die zouden kunnen worden aangewend om het gebrekkige te verbeteren, greep Gebhard dadelijk naar de


page: 707
pen om zijn oordeel uit te spreken. Zijn grondige en geestige Beschouwing, waarvan wij ter behoorlijke plaats een kort overzicht hebben gegeven, bevatte zooveel behartigingswaardigs en was in allen opzichte zoo belangrijk, dat de beoordeelaars, niettegenstaande de bekroning aan Fuhri''s antwoord ten deel viel, meenden aan Gebhard''s opstel een tweede eerbewijs te moeten toekennen en het naast het andere te doen drukken. Gebhard, ofschoon zijn Beschouwing in velerlei inzicht van zijn mededinger afweek, mocht zich een groot deel toeëigenen van den invloed, dien beider arbeid op den boekhandel zal kunnen gehad hebben.

Maar vruchtbaarder nog ten algemeenen nutte was zijn onvermoeibare werkzaamheid in de Vereeniging-zelve. Jaren lang is hij er als het ware de ziel van geweest. Zij was hem, den ongehuwde, zou men kunnen zeggen tot vrouw en kind. In haar leefde hij, voor haar waakte hij, voor haar was elke opoffering hem een lust. Jaren achtereen verwisselde hij den voorzittershamer met de pen van secretaris; in beide betrekkingen - in welke het meest? - even bereidwillig en op zijn plaats. Geen commissie waarin hij niet geroepen werd, geen enkele waar hij achterbleef, niet een eenige waarin hij niet hard meêdeed, zelfs anderen vrijwillig en bereidvaardig den lastigsten arbeid uit de handen nemende. Niemands naam is in de vorige bladen zoo veelvuldig genoemd als de zijne; niemand heeft zoo overvloedig ten algemeenen nutte gewerkt als hij.

Buiten al die verdienstelijkheden op zich zelve om, wil letten op de persoonlijkheid van den man die ze uitvoerde. Kondt ge u innemender figuur denken, dan wanneer gij Gebhard zich zaagt bewegen onder de vrienden? Dat gulronde te gemoet komen; die hartelijke handdruk; die schalksche glimlach waarmeê hij gereed stond u een anekdote of een geestigen inval ten beste te geven; die onverstoorbare opgeruimdheid te midden van de ern-stigste behandeling van zaken; dat loslaten van luim bij de stemmigste


page: 708
beraadslaging; dat goede hart onder dat schrandere hoofd - het waren zijn eigendom alleen. Gij kondt het uit zijn flikkerende oogen lezen, hoe gezellig hij zich te huis voelde op een vergadering van de Vereeniging, waar iedereen, oud en jong, bekend of nog vreemd, hém zocht, en waar hij tot àllen sprak, hetzij door zijn opwekkelijke taal, hetzij door een vroolijk, snedig lied bij den vriendschappelijken maaltijd, waaraan hij het nooit het ontbreken. Wie er bij tegenwoordig waren, herinneren zich het glanspunt van zijn leven, toen, bij de feestelijke viering van het 50jarig bestaan der Vereeniging, aangestaard door honderd vriendelijke oogen, Gebhard als voorzitter den spreekstoel beklom en toen bij zijn eerste woorden: "Waarde vrienden, terwijl ik u, allen een hartelijk welkom toeroep, dringt zich de natuurlijke vraag aan mij op: Zal ik u welkom zijn?" een driewerf gedaver van Ja! Ja!! uit aller mond klonk en hij daaruit luide verstaan mocht, hoe niemand liever dan hij op die plaats werd gezien. Gebhard had de Vereeniging lief, en al haar leden zagen en waardeerden in hem den man, die haar door zijn krachtigen, persoonlijken medearbeid grootelijks gemaakt had tot wat zij beteekende. Zonder eenigen naijver, integendeel met aller instemming, kon hij zich bewust zijn, zijn goed deel te hebben bijgedragen tot de macht van dien bond, welks verleden, in een cantate, bij die zelfde gelegenheid uitgevoerd, door hem in de volgende dichterlijke woorden vol gloed en waarheid geschilderd was:

Vijftig jarenIn den oceaanDes tijds verdwenen!Zijt gij als de barenSpoorloos heengegaan?Dartlend slechts door ''t koeltje voortgedreven,


page: 709
Altijd woelend, zonder doel of streven,Licht opvangend, zonder licht te geven,Vijftig jaren!Zijt gij zóó voor ons thans heengegaan?Vijftig jarenIn den oceaanDes tijds verdwenen!Zijt gij als de baren,Door den noodorkaanRustloos opgezweept en voortgedreven,Slechts vernielend wat nog vrucht kon geven,Doodend wat bestemd was om te leven,Vijftig jaren!Zijt gij zóó voor ons thans heengegaan?Neen!Uit de vrije borst een krachtig: "Neen!"Is ''t antwoord op die vragen!De Wetenschap, de Knust, zij mogen vrijOp ''t vijftigjarig feestgetijDeez'' Broederschap voor hare rechtbank dagen!Zij brachtVerspreide krachtTot één.Haar leus, wàt haar ten deel mocht vallen,Was Recht en Goede Trouw voor Allen;Voor Recht steeds JA! voor Onrecht:NEEN!

In September 1881 besloot Gebhard, daartoe door verminderende krachten genoopt, zich aan den handel te onttrekken. Den 8en Mei 1884 overleed hij, op ruim 74jarigen leeftijd.




page: 710

"Was hij al zóó oud?" vroegen zijn vrienden, die weinig dagen later met droeve, vochtige oogen bij zijn graf stonden.

De reinheid van jeugd en het gewisse van deugd hadden hem jong doen blijven zijn gansche leven lang.

G. T. N. SURINGAR.

De Meimaand van 1884 draagt in onze jaarboeken een breeden rouwrand. Nauwelijks was Gebhard naar het graf gebracht, of de dood ontnam ons ook Suringar. Twee hoofdmannen, zelv'' door langdurige onderlinge vriendschap verbonden, door den geheelen boekhandel om het meest vereerd. Nog geen volle week lag tusschen hun verscheiden in.

Ofschoon maar zes jaren in ouderdom verschillend, behoorden nochtans deze twee tot twee onderscheiden tijdperken.

Gerard Tjaard Nicolaas Suringar was de laatste overblijver van de oude garde. Hij paste in den kring van Altheer, Beijerinck, Blussé, v. Boekeren, Bohn, van Cleef, van der Hey, Immerzeel, du Mortier, Joh. Muller, Is. An. Nijhoff, Oomkens, Sulpke. In 1824 was hij al lid van de Vereeniging. Hij had bijna haar ganschen veldtocht meêgemaakt. Hij kon, uit zijn jeugd, nog meêpraten van den Franschen tijd, over de herleving van ons volk daarna, over de krachtsinspanning van den boekhandel van 1813 tot ''29, terwijl de tijdrekening van anderen eerst van 1830 en later dagteekende. Het was alsof die handel uit een lang verleden een zijner beste vertegenwoordigers had willen sparen, als om te getuigen van zijn vroegere degelijkheid. Zoo stond Suringar jaren lang te midden van een jonger geslacht; een toonbeeld van de oude beginselen, maar van de beste; van de klassieke, zou het woord kunnen wezen.

Suringar is een van de gelukkigste boekverkoopers geweest. Van zijn eerste optreden af heeft de fortuin hem met bijzonder


page: 711
welgevallen aan de hand genomen en zijn schreden langs liefelijke paden geleid. Daargelaten dat hij zulks ook ten volle verdiende.

Dat zou niemand in zijn jeugd vermoed hebben, toen hij reeds op zijn 10e jaar wees was. Opvoeding, leiding, voorbereiding hadden zijn ouders, bij hun vroegen dood, hem niet kunnen geven. Maar zij hadden hem iets anders nagelaten, dat medegeldt: een naam.

De Suringars zijn van een edel ras. Gerard Tjaard, oom van den onzen, was in het midden der vorige eeuw burgemeester van Leeuwarden. Diens beide zonen waren hoogleeraren, de eene in de letteren, de andere in de godgeleerdheid. Hun geslacht heeft zich ook in onzen tijd in hoogleeraren voortgeplant. De vader van onzen Suringar was groothandelaar; maar diens oudste zoon, Willem Hendrik, kreeg weder een akademische vorming en werd de gevierde philantroop. Onze Suringar was gehuwd met een dochter van den doopsgezinden hoogleeraar Cnoop Koopmans en kreeg onder zijn zonen den bekenden botanischen hoogleeraar te Leiden.

Een nobele naam is een schat op zich zelf. De overleveringen daaraan verbonden kunnen van groote beteekenis zijn. Zij vertegenwoordigen een eigen kring van gedachten, woorden, daden; levenssappen waarmede ons geestelijk wezen gevoed wordt; een atmosfeer waarin het opgroeit; behoeften waarvan het zich niet spenen laat, maar die aanwassen met de jaren.

Aan een goede afkomst zijn meestal tevens vormen en manieren verknocht; een uiterlijke beschaafdheid, die driedubbel te benijden is zoo ze gepaard gaat met beschaving van binnen.

De Suringars mogen het lot zegenen, dat beide hun toebedeelde als bij de geboorte.

G. T. N. Suringar was als kind reeds ouderloos. Maar hij had een voogdij in zijn eigen bloed; een erflating, een natuurkracht,


page: 712
die slechts te ontwikkelen, te richten waren, om hem, welken kant ook uit, een eervolle baan te openen in het leven dat hij stond in te gaan.

De omstandigheden wezen hem den boekhandel aan.

Zijn veertien jaren oudere broeder Willem Hendrik had de vaderlijke taak overgenomen. Hij liet den jongen knaap een leergang geven overeenkomstig zijn stand, voor zijn toekomst wachtend op de dingen die zich openbaren zouden. Naar hoogheid en voornaamheid zagen des pleegvaders oogen niet uit; de aanstaande groote menschenkenner en menschenweldoener leefde, ook in eigen huiselijk gezin, niet bij klatergoud. Hij had den aard en den aanleg van zijn jeugdigen broeder bespied. Voor een streng eenzijdig geleerde scheen hem deze niet in de wieg gelegd; voor een werktuigelijk koopman evenmin; een keus te doen was niet licht.

Toen er als bij toeval in Leeuwarden een boekhandel te koop kwam, die van C. L. van Altena, polste Willem Hendrik zijn 17jarigen broeder, of hij soms die soort van handel aanwou. Het vak was fatsoenlijk, de stad gunstig, de vooruitzichten waren voor een jong mensch van goeden huize en goeden geeste niet verwerpelijk. Bij een eenvoudig begin was er niet veel geld, ook niet zooveel bedrevenheid voor noodig. Zijn betrekkelijke jeugd was eer een aanbeveling dan een bezwaar. Men begon in die dagen meermalen zoo jong, en hoe jonger, des te minder persoonlijke eischen. De koop werd gesloten, en in 1821 was G. T. N. Suringar boekverkooper en boekdrukker, beide in het klein.

Het zou niet lang duren of hij zou ook als uitgever optreden. Zijn eerste faktuur is van Maart 1823. Zij diende ter verspreiding van twee goedkoope werkjes en is van dezen inhoud:

"UEd. ontvangt hierbij onderstaande Na vriendelijke groete en aanbeveling heb ik de eer met verschuldigde achting te zijn

Ued. dr.

G. T. N. Suringar.




page: 713

Iets over de nadeelen van den tegenwoordigen staat van het Regtswezen in de Nederlanden, en van de geringe bezoldiging der Regterlijke Ambtenaren. 16 st. verk. 20 stuivers.


John Howard, Dichtstuk door J. L. Nierstrasz Jr. 20 st. verk. 24 stuivers.

Gelieve in het oog te houden, dat dit laatste geen Werkje is, hetwelk reeds eerder in gr. 8vo het licht heeft gezien; maar daar ik niet in die hooge prijzen wilde vallen, om het dusdoende meer algemeen verkrijgbaar te maken, geef ik het thans dadelijk in klein formaat uit. Bevorder hiervan, zoo veel in U is, het debiet. Gelieve het aan de bezitters der Gedichten van Helmers, Tollens en andere kleine editien, te presenteeren, ook aan die van den Verlosser door denzelfden Dichter, in 1820, bij J. Immerzeel Jr. uitgegeven. Ook om de Voorrede is dit Werkje hoogstbelangrijk."


Die faktuur ligt vóór ons, op haar ouderwetsch, onoogelijk papier gedrukt, wij zouden haast zeggen kinderlijk van vorm en stijl. Toch staren wij erop met een zekere aandoening van eerbied, zooals wij ons gevoelen tegenover een reliek. Want daar naast ligt Suringar''s fondslijst van 1869, die breede lijst van ongeveer 400 titels, en daar naast weder Mart. Nijhoff''s levensstudie, met zooveel warmte geschreven.1Bewerkt voor de Levensberichten van de Maatsch. van Nederl. Letterkunde 1886 en weldra, zoo wij hopen, op te nemen in ons Repertorium. Door deze drie overzien wij een arbeidsveld van een halve eeuw, benijdenswaardiger van jaar tot jaar.

Als boekverkooper had de jonge Suringar al heel spoedig zijn beschaafde stadgenooten door zijn eigen beschaving tot zich getrokken. Hij toonde voor den inhoud zijner boeken even veel


page: 714
hart, als voor het verkoopen ervan. Hij leefde met zijn koopers meê. Wat meer zegt, door het spreken en hooren spreken over zijn koopwaar, nam hij elken dag toe in ruimheid van kennis, in veel weten, omgezet in helderheid van wetenschappelijk en letterkundig oordeel. Bibliograaf te worden lag niet in zijn weg. Titelkenner te zijn bekoorde hem niet. De geschiedenis van het boek liet hem koel. Maar door lektuur en gesprek zijn smaak te scherpen, zijn beschaving te bevorderen, zijn blik te verbreeden, dat trok hem aan bij voorkeur.

Taal- en letterliefde stond bij hem op den voorgrond. Zijn eerste uitgaaf, de John Howard van Nierstrasz, was als het prospectus van zijn volgend handelsleven. De uitbotting onzer nieuwere vaderlandsche dichtkunst in Bilderdijk, da Costa, Tollens, Staring, Wiselius, van Halmael, in één woord in al die heele en halve grootheden, die in die dagen den Muzenalmanak en den Almanak voor het Schoone en Goede hielpen samenstellen, sleepten hem meê. Hoe benijdde hij een Immerzeel, een Beijerinck, die, in hoofdsteden, hun uitgevers-werkkring vonden te midden van zooveel hooggedragen letterkundigen. Hoe voelde hij zijn lust en zijn handen gebonden in een uithoek als Leeuwarden.

Het lot was hem gunstig. Willem Hendrik, die voor zijn eigen koopmanszaken veel te reizen had en bij die gelegenheden vaak in aanraking kwam met de mannen van letterkundige beteekenis, baande zijn jongeren broeder den weg door voorspraak en aanbeveling De naam van Suringar had een goeden klank in den lande. Onder de aanzoeken van vele uitgevers kon men op dien welbekenden naam veilig af; hij zou onder elken titel een ijk van deftigheid geven. Zoo liet zich Nierstrasz overhalen, en Tollens, en des Amorie van der Hoeven. Het samenstellen van een dichterlijke Gedenkzuil voor Rhijnvis Feith bracht den jongen uitgever in briefwisseling met verschillende dichters. Zijn keurige hand, zijn kiesche stijl, hier en daar een flikkering van eigen taalbekwaamheid,


page: 715
deden zien, dat men hier te doen had met een jonkman. gunstig uitstekende boven het gros zijner beroepsgenooten. De voorbeeldige zorg, die aan de uitgaaf van Tollens'' Liedjes van Claudius, aan Feith''s Gedenkzuil besteed was, had op die boeken een stempel van goeden smaak gelegd, aantrekkelijk voor elken auteur. De jonge boekverkooper toonde zich op zijn eigen gebied zijn geslacht waardig.

Andere omstandigheden deden het hare. De veilingen van fondsen als die van Blussé & van Braam, den Hengst, Wed. Allart e. a. brachten omstreeks dien tijd kopijen aan de markt, wier grootste waarde nog in de toekomst lag en die door Suringar werden voorgevoeld. Op dichtkundig terrein kocht hij reeds toen en later aan werken van Tollens, Feith, Boxman, de van Haren''s, Bilderdijk; op theologisch en stichtelijk van van der Palm, Borger, Corstius, Ewald, Kaakebeen, Muntinghe, Goede, Verwey, Muurling, des Amorie van der Hoeven; op natuurkundig Uilkens'' Volmaaktheden van den Schepper. Leeuwarden bleef geen achterhoek meer, maar werd gaandeweg een stapelplaats van de degelijkste ondernemingen in den boekhandel. De firma G. T. N. Suringar breidde zich van jaar tot jaar uit. Zij trad in betrekking met of werd gezocht door de voornaamste mannen van gezag in Nederland; zij ondernam in 1832, een welgekozen tijd, naar eigen plan de kloeke uitgaaf van Bosscha''s Ned. Heldendaden te land; een herdruk van van der Palm''s Salomo, later gevolgd door al die bundels van des schrijvers Leerredenen, welker debiet in onderscheiden vormen voorbeeldeloos was; evenzoo die van Borger, die zes herdrukken noodig had; de meeste werken van den ouderen en de jongere des Amorie van der Hoeven''s; de dichtbundels en later, in onderscheiden formaat, de afzonderlijke en gezamenlijke werken van Tollens, bij duizenden en duizenden verspreid; de keurige nieuwe bewerking van Uilkens'' Volmaaktheden van den Schepper, als monographiën bezorgd door onze voornaamste mannen


page: 716
van naam op het gebied der natuurwetenschap. In diezelfde vakken gaf Suringar boeken uit van Humphry Davy, Darwin, van Hall, J. van der Hoeven, W. F. R. Suringar, en het tijdschrift Blikken in het leven der natuur. In het vak van geschiedenis werken van van Leeuwen, Visscher en Amersfoordt, van der Hoeven, Beets, Raven, Bouilly en het door hem met zooveel voorliefde bewerkte Leven van Perthes, den beroemden uitgever. In theologie en stichtelijke lektuur boeken van Victor Keller, Lamping, Muurling, Pareau, Roorda, W. H. Suringar, Tholuck, Thoden van Velsen, Kits van Heijningen, Buisson. Voor taalkunde en onderwijs handboeken van Roorda, Calisch, Behrns, Hoeufft, Rijkens, Schroeder Steinmetz, Bredow, Oling, Ottema, Veenstra, de Jongh e. a., het tijdschrift De Vrije Fries, het Friesch Jierboekjen, en verschillende werkjes aan de Friesche taal gewijd van Gribbertz, Hettema, Hiddes, Posthumus, Salverda, waarbij ook van zijn eigen hand, in proza en vers. In letterkunde het tijdschrift Bibliotheek voor het huisgezin, door hem zelv'' bestuurd; romans van Flygare Carlèn, Fred. Bremer, Herbig, Ludwig, Mügge, Gerstäcker, Rellstab, Debray, Julia Kavanagh.

Mart. Nijhoff is door den blik, die hem in Suringar''s nalatenschap gegund werd, in de gelegenheid geweest de geschiedenis van de hoofdwerken uit dat rijke fonds nauwkeurig na te gaan. Hij heeft ze meêgedeeld in een studie, waarvoor vooral de boekhandel hem dankbaar mag zijn. Hij heeft het leven van een onzer voornaamste uitgevers geschetst met een voorliefde en ernst, gelijk weinig pennen als de zijne dat zouden vermogen. Wij behoeven niet in flauwer vorm te herhalen wat daar in het breede geschreven staat. Slechts nemen wij er aanleiding uit, om erop te wijzen, hoe hoog Suringar ook geschat werd door de auteurs, die hem hun werk toebetrouwden. De door hem meêgedeelde brieven leveren daarvan de blijken in overvloed.




page: 717

Wij wagen het, aan die belangrijke levensschets slechts een enkele kantteekening toe te voegen.

Het fonds van Suringar, hoe uitgebreid ook, is niet bovenal merkwaardig om zijn talrijkheid. Er zijn er, die in 25 jaren meer hebben gedaan dan hij in een halve eeuw. Maar het heeft een andere, een betere verdienste. Gij zult moeten zoeken naar artikelen die middelmatig van gehalte zijn, of die den uitgever noemenswaardige schade hebben berokkend. Zoo iets behoort tot de zeldzaamheden. En die deugdelijkheid ging uit van den persoon die ze samenbracht.

Suringar, wij zeiden het reeds, behoorde tot een vroeger geslacht, tot een geslacht dat eigenaardigheden had grootelijks verschillend van het onze. Wie door herinneringen in staat is vergelijking te maken tusschen voorheen en thans, zal toestemmen, dat het huiselijk en maatschappelijk leven allengs veel drukker, veel bewegelijker geworden is. De bezadigdheid, de deftigheid, het zooveel tijd hebben van onze vaders heeft p]aats gemaakt voor veel meer gewoel en drift. Met goudsche pijp en trekschuit is er ook vrij wat méér opgeruimd. Ook veel deftigs en degelijks, dat wij voor ons gaarne terug zouden wenschen.

Suringar was, in de beste beteekenis, nog een kind van zijn tijd. Hij had der vaderen statigheid, langzaamheid, voorzichtigheid. In zijn heele figuur - en de natuur had hem ook naar het uiterlijke beweldadigd - lagen een kalmte, een rust, zoo niet zelfs een afgemetenheid, die niet langer van onze dagen zijn. Zij lieten zich kennen in zijn oogopslag, in zijn spraak, in zijn gebaren, in zijn tred. Daar was in zijn gansche wezen niets, dat naar haasten geleek. Integendeel, de gedachten, de overwegingen, de woorden, die zich daar van binnen vormden, moesten tijd hebben eer ze zich uitten. Maar dan kwamen ze ook voor den dag helder, toebereid, afgerond. Wij zouden niet kunnen gelooven, dat Suringar zich ooit versproken zou hebben,


page: 718
dat men in eenigen brief, met die vaste, keurige hand geschreven, een enkele doorhaling zou kunnen aantreffen.

Naar den geest en naar de vormen was Suringar een fijn man, een naar geboorte bevoorrechte, een door erflating uitverkorene. De gaven des verstands, des oordeels, des goeden smaaks, zijn afkomst eigen, waren ook hem toebedeeld met ruime maat. Ze waren bovendien geborgen in een gestalte van zeldzame welgemanierdheid, hoffelijkheid, innemendheid. Naar ziel en lichaam was hij aristokraat geboren.

Al deze eigenaardigheden waren van beteekenenden invloed bij de uitoefening van zijn maatschappelijk beroep. Zij hielpen hem worden wat hij geweest is, zij hielden hem terug van wat hij in averechtsche richting had kunnen zijn.

Suringar is een uitgever geweest met een hoog geweten. Hij vatte zijn taak alles behalve luchtig op. Men kon erop aan, dat alles goed was, wat zijn naam op den titel droeg. Met strikte nauwgezetheid keurde hij zijn kopijen, of liet ze keuren. Dat laatste kwam trouwens niet veel voor, omdat hij doorgaans in het gezag zijner auteurs een waarborg had, daar waar zijn eigen toets eenige hulp behoefde. Overigens leefde hij als uitgever met zijn boeken, gelijk een trouw vader met zijn kinderen. Hij bracht ze groot gelijk het behoorde. Hij liet geen enkel aan zijn lot over. Hij zorgde voor ieder met gelijke zorg. Zeker is bij hem nooit een blad ter perse gelegd, dat hij niet met eigen oog van de laatste gebreken had trachten te zuiveren. Groot en klein traden de wereld in weltoebereid, àf. Hij had er den tijd voor genomen.

Dat alles waren deugden, gedeeltelijk van persoonlijken aard, gedeeltelijk verkregen bij overerving uit den tijd waarin hij was opgegroeid. Maar met die beginselen in het gemoed had Suringar ook een strijd te strijden. Aan den nieuweren gang van zaken kon hij zich met geen mogelijkheid gewennen. Hij was nu eenmaal


page: 719
geen kind van den stoomtijd. Hij was opgewassen te midden van een geslacht bedrijvig gewis, ijverig evenzeer, handig ook, maar voor het overige toch doordrongen van het haast u langzaam, van een bedaard doen, van een rustig afwachten. Dat jagen naar drukte, dat voortstuwen, dat gedrang om vooruit te komen, het hinderde hem, het stuitte hem tegen de borst waar hij het zag. Al die aankondigingen, die stortvloed van prospectussen, die colportage, die premiën, dat prijsverminderen, dat fabriekmatige in den boekhandel, al die uitvindingen en praktijken van den nieuweren tijd, doornen waren ze hem in het vleesch. Toch diende hij er, als handelsman, rekening meê te houden; want hij was niet bij machte den stroom der omstandigheden waaronder hij leefde te keeren; en hij moest toch meêleven. Het had wat ingehad, eer hij tot een goedkoope uitgaaf van zijn klassiekste boeken kon overgaan. Het had wat voeten in de aarde gehad, voor hij zelf een colporteur gebruikte. Het zou lang duren, dat hij zijn fonds geheel of gedeeltelijk aan de markt bracht en gevaar liep zijn kostelijke kopijen voor een appel en een ei te koop te zien gesteld bij mannen van de tweede hand, of verwrongen en vermarteld tot een zoogenoemde volkseditie!

Geen wonder: bij àl zijn voortvarenden handelsijver was Suringar een behoudsman. Hij zou zijn tijd, zijn karakter, zijn conscientie verloochend hebben, indien hij anders geweest ware. In zijn eigen handelsbelang mocht hij er nu en dan, wilde hij niet van de baan geschoven worden, toe gedwongen worden om den geest der jongere dagen te volgen; daar, waar het groote, grondvestelijke beginselen raakte, zou hij wijken noch wankelen. Hij had het ervoor over, gescholden te worden voor stokbewaarder, waar men de hand uitsloeg naar zijn kopijrechten. Hij verdroeg de blaam van bekrompenheid, waar hij een armen drommel voor de rechtbank daagde, omdat deze den nadruk te koop ventte van een brokstuk aan een zijner bundels ontkaapt. Onwrikbaar bleef hij staan op zijn stuk, waar zelfs


page: 720
een vakgenoot een beroep waagde op zijn mildheid tot het in leenbruik afstaan van eenig fragment ten behoeve van een bloemlezing. Betitele men die daden met de namen van kleingeestigheid, karigheid of wat dies meer zij, men eerbiedige niettemin de vastheid, waarmeê een overtuiging werd gehandhaafd. Suringar bedong daarbij het onaantastbare van eenmaal verkregen eigendom voor zich zelv'' niet alleen. Als voorzitter en bestuurslid der Vereeniging trad hij in de bres voor iedereen, en voor elk geval, waar over roof, hoe groot of klein ook, te klagen viel. Hij dreef het vervolgen daarvan tot het uiterste door, gelijk men voorheen gewoon was alle privilegiën en oktrooien volkomen ongerept beschermd te zien. Het was geen geldzucht, het was maatschappelijk beginsel. Vrijere begrippen hadden op dezen veteraan van een oudere school geen vat.

Niet minder krachtig streed Suringar te vuur en te zwaard voor het behoud van het vertalingsrecht. De vorige bladen geven het herhaald te lezen, hoe hij elke gelegenheid aangreep, in deze van zijn geloof getuigenis af te leggen. Hij week geen stroobreedte van zijn post, welke nieuwe en stevig toegeruste vijand zijn standpunt ook kwam belagen. En dan zelfs, waar hij zijn beginsel verdedigde, kwam er een straal van warmte over deze deftige figuur. De meest verbruikte redenen wist hij met nieuwe sier te omkleeden. De oudste gedachten werden weêr frisch onder zijn voordracht. Gedragen door zijn statig-welluidende taal, als verguld door het ridderlijke van zijn gestalte, bezield door een gloed van overtuiging, kregen zij allengs macht, zelfs over onverschilligen en tegenstanders, en wonnen zij een pleit, dat men reeds reddeloos verloren waande.

Suringar''s invloed op de Vereeniging niet alleen, maar op den geheelen Hollandschen boekhandel, is bij uitnemendheid groot geweest, omdat hij er zulk een kloeke, zulk een achtbare plaats in bekleedde. Gelijk hij in werkelijken zin eerelid was van de


page: 721
eerste, zal hij dat in geestelijke beteekenis blijven onder den anderen.

Want gelijk weinigen is hij een voorbeeld voor allen.

Onder de werken, die bij hem het licht zagen, is er een geweest, dat hij uitgaf met zijn volle hart. Het was Het leven en ledrijf van den grooten uitgever Friedrich Perthes, geschetst door diens zoon C. T. Perthes, hoogleeraar te Bonn. De eerste helft onzer eeuw heeft weinig mannen gekend, die bij dezen Duitschen boekhandelaar te vergelijken zijn. Zijn invloed op de maatschappelijke en zedelijke toestanden van zijn vaderland zijn van onberekenbare beduidenis geweest. Perthes had zich gevestigd ouder de gemoedelijke vraag: "Hoe kan ik, boekverkooper, als boekverkooper, langs elken weg bijdragen tot de zelfstandigheid, den vooruitgang, de welvaart van Duitschland? Hoe kan ik, boekverkooper, als boekverkooper, streven naar de bevordering van ware kunst, ware letterkunde, ware godsdienst?" En de wegen, die hij zich daartoe afgebakend had, heeft hij met onvermoeibare trouw en geestdrift van zijn begin tot zijn eind bewandeld.

Niemand noeme die gewetensvragen overdreven. Op Perthes'' persoonlijk voorbeeld zijn ze in 1875 in den kring van den Londenschen boekhandel aan de orde gesteld.

Suringar had ze sinds lang tot de zijne gemaakt. En daarin lag het geheim van de degelijkheid van zijn fonds, de kracht voor zijn welslagen, zijn verdienste voor tijdgenoot en nakomeling.